Bij besluit van 15 februari 2011 heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Wijdemeren een zomerhuis aan de Loosdrechtse Plassen aangewezen als beschermd gemeentelijk monument. Appellante kan zich niet met dit besluit verenigen, want hierdoor kan volgens haar een noodzakelijke uitbreiding van het pand niet meer plaatshebben. Het zeer negatieve effect dat de aanwijzing op de prijs van het pand heeft, dat te koop staat, zou bovendien ook onderkend worden.
Appellante wil graag het woonoppervlak van haar pand vergroten. Dit zou nodig zijn om het pand weer geschikt te maken voor bewoning. Zonder de uitbreiding zou het pand niet meer voldoen aan de eisen die tegenwoordig aan een pand worden gesteld. De ABRvS overweegt echter net als de rechtbank dat niet de aanwijzing tot gemeentelijk monument aan de uitbreiding in de weg staat, maar de planologische mogelijkheden op basis van het bestemmingsplan.
Ten aanzien van de waardedaling van het pand stelt de ABRvS dat de rechtbank, onder verwijzing naar de uitspraak van de ABRvS van 4 juni 1991 (AB 1992, 151), terecht voorop heeft gesteld dat de enkele aanwijzing van een pand als gemeentelijk monument niet zonder meer met zich brengt dat het pand in waarde daalt en dat slechts indien zou blijken dat de waardedaling zo groot is dat het belang van de eigenaar onevenredig zou worden geschaad, dit in de het college te maken afweging betrokken zou kunnen worden.
Uit de overgelegde stukken door appellante ten aanzien van de waardedaling blijkt dat als oorzaak van de waardedaling de beperkte mogelijkheid om het woonoppervlak van het pand te vergroten wordt aangemerkt. Nu al duidelijk is geworden dat het vigerende bestemmingsplan en niet de aanwijzing van het pand als beschermd gemeentelijk monument aan de uitbreiding in de weg staat, heeft appellante niet aannemelijk kunnen maken dat er een oorzakelijk verband bestaat tussen de gestelde waardedaling en de aanwijzing. Het hoger beroep wordt dan ook ongegrond verklaard.