Naar aanleiding van het verzoek om het bataljonshoofdkwartier ‘Widerstandsnest’, onderdeel van de voormalige linie ‘Atlantikwall’ uit de Tweede Wereldoorlog (hierna: het bunkercomplex) aan te wijzen als monument heeft het college van burgemeester en wethouders conform de gemeentelijke Monumentenverordening de monumentencommissie om advies gevraagd. Deze heeft geadviseerd het bunkercomplex aan te wijzen als monument, omdat de hospitaalbunker, commandobunker en de overige bunkers ensemblewaarde hebben. Het complex heeft een bijzondere cultuur- en krijgshistorische waarde. Volgens de eigenaar zijn slechts negen van vierendertig bunkers intact. Ook vertegenwoordigen de commandobunker en het logiesverblijf geen cultuurhistorische waarde. De eigenaar heeft dan ook beroep ingesteld tegen het besluit om het volledige complex als monument aan te wijzen.
De Afdeling stelt voorop dat het college zich bij haar besluit mag baseren op het advies van de monumentencommissie, tenzij dit advies niet zorgvuldig tot stand is gekomen of zodanige gebreken vertoont dat het college daarop niet had mogen afgaan. De eigenaar heeft geen deskundigenrapport overgelegd, waaruit blijkt dat het advies niet deugdelijk tot stand is gekomen of gebreken vertoont.
Verder slaagt het beroep op de uitspraak van de Afdeling van 30 januari 2008 (zaaknr. 200702826/1) niet. In deze eerdere uitspraak was sprake van verschillende verzoeken, waarbij de monumentale waarde afzonderlijk moest worden beoordeeld. In dit geval betreft het verzoek om aanwijzing het gehele bunkercomplex, waarbij besloten is het ensemble aan te wijzen als monument. Ook het beroep op de uitspraak van de Afdeling van 4 april 2012 (zaaknr. 201106366/1/A2) slaagt niet. Het betoog dat bijgebouwen niet beschermingswaardig zouden zijn, berust op een verkeerde lezing van deze uitspraak. De Afdeling heeft niet geoordeeld dat bijgebouwen niet beschermingswaardig zijn. In tegenstelling tot in de aangehaalde uitspraak, maken de bunkers in dit geval wel onderdeel uit van het aangewezen monument.
Onder verwijzing naar haar uitspraken van 4 april 2012 en 7 november 2012 (zaaknrs. 201106366/1/A2 en 201202115/1/A2) overweegt de Afdeling dat een financieel belang onvoldoende grond is om van afwijzing af te zien en dat de aanwijzing niet inhoudt dat ingrijpende wijzigingen of zelfs sloop geen doorgang zou kunnen vinden.
De Afdeling bestuursrechtspraak heeft dan ook in drie afzonderlijke uitspraken het door de eigenaar van het perceel ingestelde hoger beroep tegen het besluit tot aanwijzing van het op zijn grond gelegen volledige bunkercomplex als gemeentelijke monument ongegrond verklaard.