DeClerck

Regelgeving en jurisprudentie

18 september 2014

Advies RCE en Cultuurhistorische Effectrapportage (CHER)

In deze zaak betoogde de Stichting Hart in Takt te Dieren dat de omgevingsvergunning voor de “Traverse Dieren” niet had mogen worden verleend vanwege de mogelijke gevolgen van dit project voor het rijksmonument ‘Hof te Dieren’.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) overweegt allereerst dat het college van burgemeester en wethouders beleidsvrijheid heeft “bij de beoordeling of het belang van de monumentenzorg zich niet verzet tegen de verlening van de omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder f, van de Wabo.” Daarbij komt, aldus de Afdeling, “grote betekenis toe aan het ingevolge artikel 6.4 van het Bor verplichte advies van de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed (red: RCE) van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, die bij uitstek deskundig is en betrokken is geweest bij de aanwijzing als rijksmonument (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 22 mei 2013 in zaak nr. 201300010/1/A1).”

Vervolgens stelt de Afdeling vast dat uit de CHER, de adviezen van de RCE, het college van GS van Gelderland en het Gelders Genootschap niet is gebleken dat het belang van de monumentenzorg zich niet verdraagt met de gevolgen van de verwezenlijking van de Traverse Dieren. Ten slotte stelt de Afdeling vast dat Stichting Hart in Takt ook geen deskundigenrapport heeft overgelegd ter onderbouwing van haar betoog. Het beroep van de Stichting Hart in Takt wordt dan ook ongegrond verklaard.

Deze uitspraak is, hoewel niet erg spannend, om twee redenen de moeite waard. Allereerst formuleert de Afdeling nog een keer heel duidelijk hoe zij toetst als het om omgevingsvergunningen ten aanzien van rijksmonumenten gaat en welke waarde in dat opzicht aan een RCE-advies moet worden toegekend.

Ten tweede blijkt wederom, zoals ook in enkele andere zaken die in deze nieuwsbrief zijn behandeld, dat óók in het bestuursrecht geldt: wie stelt, die bewijst. Als men vindt dat een bestuursorgaan niet goed is geadviseerd, dan kan men niet volstaan met stellingen daarover, maar moeten die worden onderbouwd met deugdelijk en ten minste even zwaarwegend tegenbewijs, willen die stellingen serieus worden genomen. Het blijft opvallend dat veel burgers en instellingen, die zich waarschijnlijk niet laten bijstaan door een bestuursrechtelijk geschoolde advocaat of andere rechtsbijstandverlener, zich van deze regel onvoldoende bewust zijn.

 Zie: ABRvS 27 juni 2014, 201400183/1/R6

Terug naar alle regelgeving en jurisprudentie