DeClerck

Regelgeving en jurisprudentie

29 december 2012

Afwijkende adviezen

In de onderhavige zaak heeft het college van burgemeester en wethouders een monumentenaanvraag afgewezen, op basis van het negatieve advies van de Welstands-/Monumentencommissie (WMC). De Rijksdienst voor de Monumentenzorg (RDMZ) had echter positief geadviseerd. De keuze tussen deze divergerende adviezen heeft de wetgever aan het gemeentebestuur gelaten, maar de vraag is of het college van burgemeester en wethouders deze beslissing in casu op correcte wijze heeft genomen.

De vennootschap onder firma La Bonne Femme heeft een monumentenvergunning aangevraagd om de kelder van het als rijksmonument aangewezen huis uit te diepen. Het daar ter plaatse aanwezige horeca-etablissement hoopt namelijk daarmee zijn exploitatie te vergroten. Het college van burgemeester en wethouders van Maastricht beslist over deze aanvraag.

Volgens de ABRvS beschikt het gemeentebestuur bij het al dan niet verlenen van een monumentenvergunning op grond van het oude artikel 11 Monumentenwet 1988 (tegenwoordig o.g.v. de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht), over een discretionaire bevoegdheid. Bij het aanwenden van deze discretionaire bevoegdheid komt vervolgens grote betekenis toe aan het inmiddels vervallen artikel 16 Monumentenwet 1988, inhoudende het verplicht advies van de RDMZ. Dit laat echter onverlet dat de keuze tussen afwijkende adviezen primair bij het gemeentebestuur ligt.

Wanneer het college van B&W vervolgens zijn keuze maakt voor één van deze adviezen, dient hij dit deugdelijk te motiveren, zodat duidelijk is waarom aan het gekozen advies doorslaggevend gewicht is toegekend. Wanneer het college ter motivering verwijst naar dat advies, dient het zich daarbij te vergewissen dat dit inhoudelijk concludent is en zorgvuldig tot stand gekomen is. Dit betekent dat in die situatie ook de motivering van de hiervoor genoemde keuze uit dat advies moet blijken.

In het onderhavige geval is in het negatieve advies van de WMC echter niet deugdelijk gemotiveerd waarom er afbreuk gedaan zou worden aan de monumentale kwaliteit van de wanden en de ruimte, indien de kelder zou worden uitgegraven. De afwijzing van de monumentenvergunning was daardoor onzorgvuldig voorbereid, zodat de ABRvS het besluit vernietigde.

Zie: ABRvS 30 juli 2008, JB 2008/198

Terug naar alle regelgeving en jurisprudentie