DeClerck

Regelgeving en jurisprudentie

18 maart 2016

Bestuursrechter corrigeert toepassing relativiteitsbeginsel

Op 1 januari 2013 is met artikel 8:69a het relativiteitsbeginsel in de Algemene wet bestuursrecht (Awb) ingevoerd. Dit beginsel werpt een extra procesrechtelijke drempel op tijdens beroepsprocedures bij de bestuursrechter. Op grond hiervan vernietigt de bestuursrechter namelijk niet een besluit wanneer de norm waarop een belanghebbende zich beroept, kennelijk niet geschreven is om zijn belangen te beschermen.

Zo oordeelde de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) bijvoorbeeld in haar uitspraak van 20 maart 2013 dat een appellant geen beroep kon doen op de normen uit de Monumentenwet 1988. Deze normen strekken tot bescherming van de monumentale waarden van als beschermd monument aangewezen panden. Het feitelijk belang waarin appellant in deze zaak dreigt te worden geraakt – het commerciële belang bij het behoud van zijn bedrijfslocatie – is geen belang dat valt onder het beschermingsbereik van de normen uit de Monumentenwet en evenmin een belang dat verweven is met de algemene belangen die de Monumentenwet beoogt te beschermen.

De ABRvS heeft op 16 maart 2016 een belangrijke uitspraak gedaan over dit relativiteitsbeginsel. Volgens haar dient de bestuursrechter de toepassing van artikel 8:69a Awb te corrigeren. De schending van een norm die niet de bescherming beoogt van de belangen van een belanghebbende, kan dan niet op zichzelf tot vernietiging leiden. Het kan echter wel bijdragen tot het oordeel dat het vertrouwensbeginsel of het gelijkheidsbeginsel is geschonden.

Helemaal nieuw is deze correctie niet. Zij bestond al in het civiele recht met betrekking tot het relativiteitsbeginsel, zoals opgenomen in het Burgerlijk Wetboek: de zogenaamde correctie Langemeijer. Belangrijk voor de ABRvS was dan ook dat de wetgever blijkens de totstandkomingsgeschiedenis van artikel 8:69a Awb de toepassing van de correctie Langemeijer niet heeft uitgesloten. Tevens volgt zij hiermee het advies van staatsraad advocaat-generaal Widdershoven op.

Voor de procederende burger is dit goed nieuws. Het relativiteitbeginsel staat niet meer in weg aan de vernietiging van een besluit wanneer er concrete verwachtingen zijn gewekt dat men beschermd zou worden door bepaalde normen. Of wanneer men in vergelijkbare gevallen aan normen moet voldoen die vergelijkbaar zijn aan de normen waarop een beroep wordt gedaan.

Zie: ABRvS 16 maart 2016, 201402641/1/R1 

Terug naar alle regelgeving en jurisprudentie