In haar uitspraak van 10 november 2016 oordeelt de rechtbank Den Haag over een omgevingsvergunning ten behoeve van het realiseren van zes stadsvilla’s in een voormalig militair ziekenhuis en rijksadministratiekantoor te Gouda. De buren kunnen zich niet vinden in de aan te brengen parkeerplaatsen in de tuin tegenover hun eigen woning.
Het vroegere ziekenhuis was eerder als gemeentelijk monument aangewezen, acht jaar later als rijksmonument. De buren stellen dat de aanwijzing tot gemeentelijk monument betrekking had op het gehele kadastrale perceel. De aanwijzing tot rijksmonument ziet echter alleen op de gebouwen. Dit betekent volgens hen dat de tuin nog steeds een gemeentelijk monument is en een extra activiteit had moeten worden vergund voor het onderhavige project. De vergunning zou daarom niet in stand kunnen blijven.
Ingevolge de lokale monumentenverordening wordt een aanwijzing tot gemeentelijk monument geacht te zijn ingetrokken wanneer hetzelfde object als rijksmonument wordt aangewezen. Volgens de rechtbank biedt de tekst van de verordening echter geen aanknopingspunten voor de stelling van de buren dat de intrekking zich zou beperken tot de onderdelen van de aanwijzing tot rijksmonument. De gehele aanwijzing wordt dus geacht te zijn ingetrokken, inclusief tuin.
Een aanwijzing tot gemeentelijk monument staat dus op zichzelf en is niet in onderdelen op te splitsen. Onder de Monumentenwet 1988 – die in deze zaak nog van toepassing is – was de standaardrechtspraak dan ook dat niet het kadastrale perceel de grondslag is voor bescherming van wat zich daarop bevindt, maar hetgeen dat als zelfstandige eenheid is genoemd in de redengevende omschrijving. Een aanwijzing ziet zodoende op hetgeen bouwkundig en functioneel één onlosmakelijk geheel vormt. Het deels laten voortbestaan van de gemeentelijke monumentenstatus, zou niet stroken met deze benadering.
Tot slot heeft het college van B&W van Gouda ter zitting medegedeeld dat de tuin ook niet afzonderlijk als gemeentelijk monument zal worden aangewezen. Er ontbrak dus geen omgevingsvergunningplichtige activiteit en de vergunning blijft intact.
Zie: Rechtbank Den Haag 29 november 2016, ECLI:NL:RBDHA:2016:13461