De reden waarom een bepaald pand wordt aangewezen als monument wordt altijd uitgelegd in de zogeheten ‘redengevende omschrijving’. In de redengevende omschrijving worden de monumentale waarden beschreven die het monument tot monument maken. In de praktijk ontstaat er altijd weer discussie over de vraag hoe zo’n redengevende omschrijving nu moet worden gelezen. Wat wordt er precies beschermd? De Raad van State doet hier regelmatig uitspraak over en jongstleden april was het weer zo ver. Een goede aanleiding om op deze plek nog eens een korte samenvatting te geven van de reikwijdte een redengevende omschrijving.
Om te beginnen vormt niet het kadastrale perceel grondslag voor de bescherming van wat zich daarop bevindt, maar beschermd is alleen datgene wat als zelfstandige eenheid is genoemd in de redengevende omschrijving (ECLI:NL:RVS:2013:BZ7541).
Het gaat vervolgens bij de bepaling van een zelfstandige eenheid om hetgeen bouwkundig en functioneel één onlosmakelijk geheel vormt. Met andere woorden: uitgangspunt voor de bescherming is alles wat bouwkundig en functioneel onlosmakelijk deel uitmaakt van de zelfstandige eenheid. Dit betekent dat niet alleen de elementen die in redengevende omschrijving expliciet worden genoemd onder de bescherming vallen, maar ook alles wat niet wordt genoemd maar wel onlosmakelijk tot de zelfstandige eenheid behoort.
Verder is ook het civielrechtelijk onderscheid in onroerende en roerende zaken op monumenten van toepassing. Dit betekent dat zaken die op grond van artikel 3:4 van het Burgerlijk Wetboek naar verkeersopvatting onderdeel uitmaken van de hoofdzaak of daarmee zodanig zijn verbonden dat zij daarvan niet kunnen worden afgescheiden zonder dat beschadiging van betekenis wordt toegebracht, dezelfde bescherming genieten als het monument waartoe zij behoren (ECLI:NL:RVS:2016:2555; ECLI:NL:RVS:2021:906). Het interieur van een pand vormt dus, voor zover dit als onroerend valt te beschouwen, eveneens onderdeel van de beschermde status.
Zodoende behoort een schuur die pas veel later aan een monumentale boerderij is aangebouwd en op zichzelf geen bijzondere uitstraling heeft maar alleen via een tussendeur vanuit de boerderij valt te bereiken, tot de zelfstandige eenheid via de aanwijzing wordt beschermd (ECLI:NL:RVS:2013:BZ7541). En ook een houten vloer die niet in de redengevende omschrijving wordt genoemd maar wel onlosmakelijk onderdeel vormt van de onroerende zaak mag niet zomaar worden opengebroken of verwijderd; daarvoor is als gevolg van de aanwijzing monument een omgevingsvergunning nodig (ECLI:NL:RVS:2022:1056).
Dit alles komt er op neer dat eigenaren van aangewezen objecten er goed aan doen de aanwijzing niet te strikt te interpreteren. Is een pand eenmaal als monument aangewezen, dan kan dit veel grotere gevolgen voor de omvang van de bescherming hebben dan op grond van de redengevende omschrijving kan worden vermoed.