DeClerck

Regelgeving en jurisprudentie

15 april 2013

Grenzen aan beleidsvrijheid gemeente bij aanwijzing monument

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Sint-Michielsgestel heeft bij besluit van 6 april 2010 de Sint Petruskerk te Berlicum aangewezen als beschermd gemeentelijk monument. Kennelijk wilde de gemeente niet dat de kerk zou worden gesloopt. De Parochie Sint Norbertus ging in bezwaar en beroep en was uiteindelijk succesvol in hoger beroep.

Volgens de rechtbank hoefde het teruglopend aantal kerkgangers, de stijgende kosten van onderhoud en het onttrekken van de kerk per 1 juli 2012 aan de eredienst, geen beletselen te zijn voor aanwijzing van de kerk als gemeentelijk monument. Het beroep van de Parochie werd dus ongegrond verklaard.

In hoger beroep stond niet ter discussie of de kerk monumentwaardig is. De Parochie wijst vooral op het feit dat de onderhouds- en renovatiekosten te hoog zijn. Zelfs zo hoog dat zij hierdoor op een faillissement afstevent. Een eventuele monumentensubsidie van het college zou daarbij volstrekt ontoereikend zijn. Het college had dan ook de kerk niet als beschermd monument mogen aanwijzen, zodat de kerk gesloopt kan worden en herontwikkeld.

De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) overweegt eerst dat het college beleidsvrijheid heeft bij de aanwijzing van een zaak als beschermd gemeentelijk monument. Die vrijheid vindt haar begrenzing echter in de verordening en de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. De rechter toetst de aanwijzing terughoudend; ter beoordeling staat of het college in redelijkheid, bij afweging van de betrokken belangen, tot de aanwijzing heeft kunnen komen. Zoals het college terecht heeft aangevoerd, is van belang dat de rechter bij die toets uitgaat van de ten tijde van de aanwijzing bestaande situatie.

Het college heeft de belangenafweging gebaseerd op een rapport van PRC B.V. Uit dit rapport blijkt dat hergebruik van de kerk financieel onhaalbaar is. De enige mogelijkheid tot herbestemming is die van de inpassing van een gezondheidscentrum. De Parochie heeft echter aannemelijk gemaakt dat een dergelijke herbestemming tijdens de aanwijzing allesbehalve zeker was. Zij heeft namelijk notulen overgelegd van een overleg tussen de parochie en de initiatiefnemers van het gezondheidscentrum, waaruit blijkt dat de voorkeur voor vestiging niet uitgaat naar de Petruskerk.

De vestiging van een gezondheidscentrum is volgens het rapport echter de enige haalbare optie, maar in werkelijkheid dus tijdens de aanwijzing weinig reƫel. Het gezondheidscentrum heeft zich inmiddels ook op een andere locatie gevestigd. De gemeente had volgens de ABRvS dan ook bij de aanwijzing nader in dienen te gaan op eventuele alternatieve mogelijkheden voor herbestemming van de kerk.

Nu zij dit niet gedaan heeft berust volgens de ABRvS de aanwijzing in strijd met artikel 3:46 van de Awb niet op een deugdelijke motivering en heeft in strijd met artikel 3:4, tweede lid, van de Awb geen evenwichtige belangenafweging plaatsgevonden. De door de parochie naar voren gebrachte belangen bij herontwikkeling zijn hier zodanig concreet dat zij reeds bij de aanwijzing van belang zijn en niet eerst bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor sloop van de kerk aan de orde dienen te komen. De rechtbank heeft dit niet onderkend en ten onrechte de aanwijzing in stand gelaten. De ABRvS acht het hoger beroep dan ook gegrond en doet wat de rechtbank had moeten doen en vernietigt het aanwijzingsbesluit.

Zie: ABRvS 3 april 2013, 201207297/1/A2

Terug naar alle regelgeving en jurisprudentie