DeClerck

Regelgeving en jurisprudentie

12 juli 2013

Handhaving wegens verpaupering van een beschermd monument

Volgens de Stichting Industrieel Erfgoed Leiden was het aangewezen rijksmonument “Nieuw Werklust Kleiwarenfabriek” aan het verpauperen. Zij verzocht het college van Burgemeester en Wethouders van Rijnwoude dan ook om handhavend op te treden. Het college legt uiteindelijk een last onder dwangsom op: de eigenaar van de oude kleiwarenfabriek dient binnen de begunstigingstermijn van 6 maanden het monument wind- en waterdicht te maken.

De eigenaar gaat tegen dit besluit in beroep en voert met name aan dat de kosten die verbonden zijn aan de opgelegde maatregelen niet in verhouding staan tot het belang van het behoud van de gebouwen, waarbij tevens van belang is dat veel gebouwen in slechte staat verkeren en nauwelijks een bestemming denkbaar is die enig perspectief op de toekomst kan bieden. Hij zou daarbij over onvoldoende middelen beschikken om de werkzaamheden op korte termijn te laten uitvoeren.

De rechtbank Den Haag oordeelt in deze zaak dat een beschermd monument daadwerkelijk actief beschermd dient te worden. Het nalaten van handelingen waardoor het voortbestaan van het beschermd monument gevaar loopt is dus ook in strijd met de vergunningplicht die vroeger voortvloeide uit de Monumentenwet 1988 en tegenwoordig de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving en het niet aanwezig zijn van bijzondere omstandigheden, waardoor het handhavend optreden als onevenredig kan worden gekwalificeerd, heeft het college terecht gebruik gemaakt van deze bevoegdheid, aldus de rechtbank. De omstandigheid dat handhavend optreden mogelijk ernstige financiële gevolgen heeft voor degene ten laste van wie wordt gehandhaafd biedt volgens vaste rechtspraak namelijk geen grond dat dit optreden onevenredig is. Ditzelfde geldt voor het argument dat het handhavend optreden in feite zal leiden tot kapitaalvernietiging omdat er geen reële toekomstige bestemming denkbaar is.

De rechtbank verklaart het beroep dus ongegrond. Er kan nog hoger beroep aangetekend worden bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Al lijkt de uitspraak in lijn met eerdere jurisprudentie van de ABRvS inzake het Sankt Ludwig-complex.

 Zie: Rechtbank Den Haag 20 maart 2013, LJN: BZ6906

Terug naar alle regelgeving en jurisprudentie