Het gemeentebestuur van Maastricht heeft een dwangsom van € 10.000,– ingevorderd, omdat de eigenaar van een monument niet (tijdig) aan de last onder dwangsom zou hebben voldaan. Die was opgelegd, omdat de eigenaar zonder vergunning een monument had verbouwd. Via de rechtbank wordt de zaak aan de Afdeling bestuursrechtspraak van de raad van State (de Afdeling) voorgelegd. Die kent geen genade voor het standpunt van de eigenaar dat hij wel aan de last heeft voldaan en dat de gemeente niet heeft bewezen, aan de hand van foto’s, dat dit niet zo is. Volgens de Afdeling mocht het gemeentebestuur volstaan met de rapportage van de ter zake deskundige toezichthouder van de gemeente, die tijdens een controle heeft geconstateerd dat niet geheel aan de last was voldaan. Daarbij stelt de Afdeling vast dat de rapportage aan de eisen voldeed die daaraan kunnen worden gesteld. Foto’s als nader bewijs dat niet aan de last is voldaan, zijn dan niet nodig.
Een drietal opmerkingen bij deze zaak.
Allereerst lijkt niet te zijn geprocedeerd tegen de oplegging van de last onder dwangsom zelf. Het is zeer onverstandig dat niet te doen, als men het niet eens is met de opgelegde last onder dwangsom, en de pijlen pas te richten op de invordering van de dwangsom. De rechterlijke toetsing ten aanzien van de invordering is namelijk uitermate marginaal als de last onder dwangsom eenmaal onherroepelijk is geworden. De bestuursrechter die de invordering toetst, dient dan immers van de rechtmatigheid van de last onder dwangsom uit te gaan. Als aan die last dan niet is voldaan, dan kan hij weinig anders dan de invordering goedkeuren. Indien een eigenaar zich neerlegt bij de last onder dwangsom, dan is het dus van groot belang dat hij tijdig en volledig aan de last voldoet, omdat zich anders het risico verwezenlijkt, zoals in dit geval, dat de dwangsom alsnog wordt verbeurd.
Ten tweede lijkt de eigenaar weinig te hebben gedaan aan de vergaring en aanlevering van deugdelijk tegenbewijs. Het was aan hem, zowel bij de rechtbank als bij de Afdeling, om te bewijzen dat hij aan de last had voldaan, zodat invordering van de dwangsom onterecht was. Hij had niet moeten volstaan met de opmerking dat de gemeente onvoldoende heeft bewezen dat niet aan de last is voldaan, maar zelf materiaal (foto’s) en een eventueel een rapport van een deskundige moeten overleggen waaruit zou kunnen worden afgeleid dat wel aan de last was voldaan.
Ten slotte is het opmerkelijk dat de last onder dwangsom volgens deze uitspraak is gebaseerd op schending van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Die bepaling ziet op bouwen in het algemeen. In casu was, volgens de uitspraak althans, sprake van werkzaamheden in een monument. Als dat een rijksmonument was, waarom is de handhaving dan niet gebaseerd geweest op artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder f? Dat verbiedt het verbouwen van een rijksmonument zonder omgevingsvergunning. En als het een gemeentelijk monument was, had de handhaving dan niet via de band van 2.2., eerste lid, aanhef, onder b, sub 1 en 2, moeten worden gespeeld? Raadselachtig, maar wellicht hadden deze vragen kansen geboden in een procedure tegen de last onder dwangsom zelf.