In deze zaak komen eisers op tegen een verleende monumentenvergunning voor het uitvoeren van funderingsherstel aan een gemeenschappelijke bouwmuur; een van de panden is een monument. Het onderzoek naar de noodzaak van het herstel en de gevolgen voor de monumentale waarden, zou volgens eisers onzorgvuldig zijn. Met name het alleen herstellen van de gemeenschappelijke bouwmuur zou ongelijkmatige verzakking van hun monument tot gevolg hebben. Het monument verzakt nu namelijk gelijkmatig.
De Commissie voor Welstand en Monumenten Amsterdam heeft voorafgaand aan de vergunningverlening het dagelijks bestuur van het stadsdeel Centrum geadviseerd. De commissie oordeelde dat het funderingsherstel noodzakelijk is en dat de gevolgen voor de monumentale waarden acceptabel zijn. Terzijde merkt zij ook op dat het partieel funderingsherstel van het naastgelegen monument risicovol kan zijn, omdat de niet herstelde fundering op termijn kan nazakken.
Na het overleggen van meerdere rapportages over het fundering, oordeelt de rechtbank Amsterdam ten eerste dat eisers de noodzaak tot herstel van de bouwmuur onvoldoende hebben ontkracht. De vervolgvraag is of door dit herstel de monumentale waarden van het monument onevenredig worden aangetast. Hierbij moeten dan niet alleen de gevolgen voor de gemeenschappelijk bouwmuur in aanmerking genomen worden, maar het monument als geheel. Het eventuele nazakken, moet daardoor dus wel in ogenschouw genomen worden.
Mede omdat het niet herstellen van de gemeenschappelijke bouwmuur ook tot eventuele schade aan het monument kan leiden, oordeelt de rechtbank ten slotte dat er geen reden is waarom het dagelijks bestuur het advies van de commissie in redelijkheid niet heeft kunnen volgen. De rechtbank toetst vanwege dit deskundigenadvies de vergunningverlening dus terughoudend. Het beroep wordt ongegrond verklaard. Tegen deze uitspraak staat beroep open.
Zie: Rechtbank Amsterdam 4 april 2014, ECLI:NL:RBAMS:2014:1894