DeClerck

Regelgeving en jurisprudentie

16 juli 2013

Reikwijdte bescherming monument: functioneel zelfstandige eenheden

In de onderhavige zaak heeft de eigenaar van een monumentale boerderij te Wildervank een verzoek bij de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap ingediend om aanpassing of vervanging van de redengevende omschrijving van zijn monument, omdat deze omschrijving volgens hem verouderd en te summier is.

Zo zijn de aangebouwde dwarsschuren ten tijde van de aanwijzing in 1973 niet uitdrukkelijk in de redengevende omschrijving genoemd. De eigenaar is van mening dat dit wel zou moeten, omdat bouwkundig en functioneel één geheel met de boerderij vormen.

De minister besluit vervolgens dat er geen aanleiding bestaat om de redengevende omschrijving uit te breiden, omdat deze voldoet als aanduiding van wat beschermd wordt en wat niet. De minister is daarbij van mening dat de dwarsschuren niet onder deze bescherming vallen, omdat deze dwarsschuren volgens hem zelfstandige onroerende zaken zijn die constructief geen eenheid met de boerderij vormen en evenmin functioneel met het hoofdgebouw verbonden zijn. Deze civielrechtelijke benadering dat aangebouwde schuren die functioneel zelfstandig zijn, alleen onder de bescherming vallen als ze ook genoemd worden, is volgen de minister daarbij de vaste uitvoeringspraktijk van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed.

De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) verwijst in haar overwegingen eerst naar de vaste jurisprudentiële lijn dat niet het kadastrale perceel de grondslag is voor bescherming van wat zich daarop bevindt, maar dat slechts beschermd is datgene wat als zelfstandige eenheid is genoemd in de redengevende omschrijving. Het gaat bij de bepaling van een  zelfstandige eenheid om hetgeen bouwkundig en functioneel één onlosmakelijk geheel vormt.

Ter zitting heeft de eigenaar afdoende duidelijk gemaakt dat de dwarsschuren functioneel verbonden waren tijdens de aanwijzing in 1973. De civielrechtelijke benadering dat als de dwarsschuren ook zelfstandig zonder het hoofdgebouw kunnen functioneren en dat de dwarsschuren derhalve als zelfstandige eenheden moeten worden beschouwd kan de ABRvS bovendien niet volgen. Deze benadering is namelijk in een andere juridische context gevolgd. De slotsom is dan ook dat de dwarsschuren wel degelijk onderdeel uitmaken van het beschermde monument, dus eigenlijk volstond de redengevende omschrijving al en is de nadrukkelijke vermelding van de dwarsschuren in casu niet noodzakelijk.

Zie: ABRvS 3 april 2013, LJN: BZ7541

Terug naar alle regelgeving en jurisprudentie