DeClerck

Regelgeving en jurisprudentie

7 januari 2015

Sloop Sankt Ludwig klooster na jarenlange juridische strijd nabij

St-LudwigNa ruim 16 jaar procederen, lijkt het einde van het Sankt Ludwig klooster te Vlodrop in zicht. De rechtbank Limburg liet bij uitspraak van 3 september 2014 de omgevingsvergunning voor het slopen van een monument eerder al in stand. De bezwaarmakers hadden hun hoop gevestigd op de schorsing van de werking van deze slooptoestemming hangende het hoger beroep bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS), maar de voorzieningenrechter wees op 19 december 2014 dit verzoek af. De weg naar het slopen van het klooster lijkt daarmee geopend, al is er nog geen definitieve uitspraak in hoger beroep gedaan. Volgens de lokale media zal de eigenaar van het klooster daar echter niet op wachten.

Juridische geschiedenis
Het Sankt Ludwig klooster is sinds 1984 in eigendom van de Stichting MERU. Op 9 oktober 1997 is het klooster aangewezen als beschermd rijksmonument. Al in 1998 werd een eerste sloopvergunning aangevraagd en verleend. In 2001 wordt hangende de procedure daaromtrent al gestart met de sloop, maar de vergunning wordt uiteindelijk in 2003 vernietigd.

In 2007 en in 2008 heeft Stichting MERU vervolgens geprobeerd het klooster van het monumentenregister af te voeren. De weigering van de minister wordt in 2011 in stand gelaten.

In 2009 had het college van B&W van de gemeente Roerdalen dan al een last onder dwangsom aan de Stichting opgelegd, om het in 2001 gesloopte deel te herstellen en overig onderhoud aan het inmiddels verwaarloosde monument te plegen. De begunstigingstermijn hiervoor was gekoppeld aan de definitieve uitspraak omtrent het afvoeren van het klooster van de monumentenlijst. Dit handhavingsbesluit wordt ook tot de ABRvS (2012) bestreden. De Stichting trekt aan het kortste eind.

Een paar dagen later dient de Stichting een hernieuwde sloopaanvraag in. Op 11 september 2012 publiceert het college van B&W een ontwerp-omgevingsvergunning voor het slopen van een monument en schort het de begunstigingstermijn van de last onder dwangsom weer op tot deze omgevingsvergunning onherroepelijk is. De recente uitspraken gaan over deze laatstgenoemde besluiten.

Twee routes
Wanneer een object aangewezen is als een beschermd monument, dan mag het vanzelfsprekend niet zo maar worden gesloopt. Het wordt niet voor niets beschermd. Wanneer herbestemming niet haalbaar is, zijn er grofweg twee routes om de sloop toch mogelijk te maken. De eerste route heeft Stichting MERU ook bewandeld: het verzoek om het object van het monumentenregister af te voeren, zodat de extra bescherming tegen sloop vervalt. In geval van een rijksmonument is dit ter beoordeling van de minister.

De tweede route is een omgevingsvergunning aanvragen voor het slopen van een monument. Het beslissingsbevoegde bestuursorgaan is in dit geval het college van B&W van de gemeente waarin het object gelegen is. De minister wordt nog wel betrokken, omdat het slopen van een monument een ingrijpende activiteit is, maar enkel als verplichte adviseur. Dat dit een wereld van verschil is, blijkt ook uit het onderhavige geval. Ondanks het negatieve advies van de Rijksdienst voor het Cultuur Erfgoed namens de minister, besluit het college van B&W van Roerdalen toch de sloopvergunning te verlenen.

Herbestemmen of slopen?
Het college dient bij deze beslissing de belangen van de eigenaar van het monument af te wegen tegen het algemeen belang dat is gediend met het behoud van het rijksmonument. Belangrijk aspect hierbij zijn de herbestemmingsmogelijkheden en de kosten die daarmee gepaard gaan. Meerdere rapporten zijn dan ook in deze procedure gebracht, waarin de herbestemmingsmogelijkheden en de mogelijkheid tot hergebruik in kaart zijn gebracht en doorberekend. De subsidiemogelijkheden zijn hierbij betrokken en de kosten voor het herstel van de illegale sloop zijn buiten beschouwing gelaten.

Uit deze rapporten bleek onder meer dat de omvang van het klooster, de decentrale ligging en de ligging in een Ecologische Hoofdstructuur knelpunten waren voor herbestemming. De investeringskosten waren bovendien ruim twee keer zoveel als de kosten voor nieuwbouw met dezelfde functie. Hergebruik van het klooster door de Stichting zou € 100.775.344,– bedragen ten opzichte van nieuwbouw van € 64.024.500,–. Plus de onderhoudskosten zouden bij hergebruik ruim tweemaal zo hoog zijn. Het college stelt zich daarom op het standpunt dat de kosten van herbestemming en hergebruik in dit geval te hoog zijn en dat daarom het belang van Stichting MERU dient te prevaleren boven het belang van behoud van het rijksmonument. De sloopvergunning wordt dus verleend.

De rechtbank tast deze beslissing in beroep niet aan en de ABRvS schort de werking er niet van op, omdat zij verwacht dat de slooptoestemming ook in hoger beroep in stand zal blijven. De ingebrachte tegenrapporten van de bezwaarmakers bevatten namelijk geen of onvoldoende concrete, alternatieve, doorgerekende herbestemmingsmogelijkheden. Er wordt ook niet aangetoond dat de door het college gehanteerde rapporten onjuistheden bevatten of onvolledig zijn. De tegenrapporten onderbouwen dus niet de stelling dat er wél herbestemmingsmogelijkheden zijn.

Als het voorlopig oordeel een voorbode is voor de definitieve uitspraak van de ABRvS, komt er kortom een einde aan de lange juridische strijd om en het Sankt Ludwig klooster zelf.

Zie: ABRvS 19 december 2014, 201408292/2/A1 en Rechtbank Limburg 3 september 2014, ECLI:NL:RBLIM:2014:7619

Terug naar alle regelgeving en jurisprudentie