De Christus Koningkerk te Heerlen wordt niet meer gebruikt en staat leeg. Het kerkbestuur zoekt al jaren naar een sociaal-maatschappelijk verantwoorde herbestemming, maar is daar nog niet in geslaagd. De schuldenlast is ondertussen opgelopen tot € 200.000,–. Met een onherroepelijke sloopvergunning reeds op zak lijkt een oplossing nabij, maar dit plan wordt gedwarsboomd door het Cuypersgenootschap, dat een aanvraag tot aanwijzing als gemeentelijk monument indient.
Na een aanvankelijke weigering wijst het college van Burgemeester en Wethouders uiteindelijk de kerk aan als gemeentelijke monument. Aan de herbestemmingsproblematiek wordt dus geen doorslaggevende betekenis toegekend. Het kerkbestuur gaat in beroep, maar dit wordt door de rechtbank ongegrond verklaard. Er wordt vervolgens hoger beroep ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS).
Het hoger beroep is wel succesvol. De ABRvS bevestigt in haar uitspraak namelijk haar eerdere uitspraak van 3 april 2013 betreffende de Sint Petruskerk te Blaricum. Hierin wordt duidelijk dat ondanks de beleidsvrijheid van het college bij de aanwijzing van een monument, deze vrijheid begrensd wordt door de lokale monumentenverordening en de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Zo oordeelt de ABRvS dat de onderhavige aanwijzing tot monument niet berust op een deugdelijke motivering en het geen blijk geeft van een evenwichtige belangafweging. Zij vernietigt dus de aanwijzing.
Het volgende kan op basis van deze uitspraak geconcludeerd worden. Wanneer behoud van het als beschermd monument aan te wijzen object slecht door middel van herbestemming gerealiseerd kan worden; de herbestemmingsmogelijkheden al onderzocht zijn; en de uitkomst van dat onderzoek is dat er (nog) geen (financieel) haalbare mogelijkheden bestaan. Dan moet de herbestemming van het object bij de aanwijzing aan de orde komen. Het college mag de (problemen van) herbestemming dus niet doorschuiven naar een vergunningprocedure over de wijziging van een monument of de sloop ervan. De herbestemming is in deze situatie dusdanig concreet, dat het niet een belang is dat later pas meegewogen hoeft te worden.