Net als in artikel 11 van de Monumentenwet 1988, zoals die tot 1 oktober 2010 gold, is het in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) verboden om zonder vergunning een beschermd monument te verwaarlozen. Artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder f, bepaalt immers dat het verboden is “zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het slopen, verstoren, verplaatsen of in enig opzicht wijzigen van een beschermd monument of het herstellen, gebruiken of laten gebruiken van een beschermd monument op een wijze waarop dat wordt ontsierd of in gevaar wordt gebracht.”
In casu vond de Vereniging voor Stadsschoon ‘Wageningen Monumentaal’ dat de eigenaresse van een rijksmonument te Wageningen haar pand verwaarloosde. Zij vroeg het gemeentebestuur handhavend op te treden. Dat deed de gemeente. Zij legde een last onder dwangsom op, die erop neer kwam dat de eigenaresse bepaalde ingrepen aan dak en dakkapel dient te plegen. In beroep bij de rechtbank tegen dit besluit kreeg de gemeente gelijk. De eigenaresse ging daarom in hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling).
De uitspraak van de Afdeling is vooral interessant, omdat zij in het begin van haar uitspraak expliciet overweegt dat zij gelet op de op de totstandkomingsgeschiedenis van de Wabo alsmede de redactionele gelijkenis tussen de relevante wetteksten in de Monumentenwet 1988, zoals die gold tot de invoering van de Wabo, en die in de Wabo reden ziet haar jurisprudentielijn ten aanzien van de verwaarlozing van monumenten voort te zetten. Die lijn komt erop neer dat verwaarlozing zonder omgevingsvergunning verboden is.
Dat lijkt voor de eigenaresse niet goed uit te pakken. De Afdeling, die daarvoor mede terugvalt op haar vaste rechtspraak over de beginselplicht tot handhaving, oordeelt dat de gemeente terecht tot handhaving over is gegaan.
De eigenaresse weet echter aannemelijk te maken dat het niet mogelijk is aan de last te voldoen zonder veel ingrijpender maatregelen te nemen dan de gemeente eist. Het dak en de dakkapel zouden niet effectief kunnen worden gerenoveerd, zonder het gehele pand aan te pakken. De Afdeling constateert dat de last inderdaad niet aansluit op de motivering van het besluit. Zij verklaart het hoger beroep daarom gegrond en vernietigt de uitspraak van de rechtbank alsmede het handhavingsbesluit van de gemeente.
Opvallend is dat de gemeente niet wordt gelast binnen een bepaalde termijn een nieuw besluit te nemen. Ook opvallend is dat in deze procedure geen bestuurlijk lus lijkt te zijn toegepast, formeel noch informeel. Dat mag de Afdeling wel. Ten slotte valt op dat de Afdeling niet beslist om de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten dan wel zelf in de zaak te voorzien.
De Afdeling heeft kennelijk willen volstaan met een kale vernietiging, zodat het gemeentebestuur helemaal opnieuw moet beginnen. Dat wijst erop dat de Afdeling gelet op het dossier geen andere mogelijkheid zag dan dit te doen.
Mogelijk heeft de eigenaresse met haar betoog dat het gehele pand moet worden hersteld, dat de in de last geëiste ingrepen niet volstaan, dat zij over algehele renovatie in gesprek was met de gemeente en dat de gemeente de renovatie financieel onmogelijk heeft gemaakt door een toegekende subsidie onverwacht in te trekken, toch een gevoelige snaar bij de Afdeling weten te raken en heeft die gedacht: laat het gemeentebestuur deze kwestie maar helemaal zelf oplossen.
Het ware uit een oogpunt van proces-economie wellicht beter geweest als de Afdeling partijen dan een duidelijker oordeel had meegegeven, bijvoorbeeld door het gehele hoger beroep te bespreken en niet te volstaan met de vaak voorkomende dooddoener dat “hetgeen appellante voor het overige aanvoert geen bespreking behoeft.” Hopelijk ontstaan geen conflicten in het vervolgtraject over standpunten waarover de Afdeling zich niet heeft uitgelaten, maar die wel naar voren zijn gebracht.