Per 1 juli 2013 is het Besluit huurprijzen woonruimte gewijzigd ten aanzien van de huurprijsberekening van woonruimten gelegen in beschermde rijksmonumenten en beschermde stads- en dorpsgezichten.
Voorheen had de huurcommissie beleidsvrijheid om de maximale huurprijs van deze woonruimten te bepalen. Dit deed zij met inachtneming van de door de verhuurder noodzakelijkerwijs gemaakte kosten voor de instandhouding van de monumentale waarde of het behoren van de woonruimte tot een beschermde stads- of dorpsgezicht. Veelal werd de Utrechtse methode gehanteerd, wat neer kwam op een opslag van 30% op de maximale huurprijs voor rijksmonumenten en 15% voor woningen gelegen in beschermde stads- en dorpsgezichten.
Rekening houdend met de mogelijke huurprijsdaling vanwege de per 1 juli 2011 opgenomen waardering van energieprestatie en voor een betere afspiegeling van de bijzondere gewildheid en waarde van deze woonruimten is nu vastgelegd dat aan een woning die bestaat uit of deel uitmaakt van een beschermd rijksmonument 50 extra punten worden toegekend. Voor woningen in beschermde stads- en dorpsgezichten is de opslag van 15% gecodificeerd. Voor deze laatste categorie geldt wel als voorwaarde dat door de verhuurder noodzakelijkerwijs gelden zijn besteed voor de instandhouding van de monumentale waarde van de woonruimte, tevens dat deze woonruimte voor 1945 is gebouwd. Voor rijksmonumenten gelegen in een beschermd stads- of dorpsgezicht geldt daarbij slechts de extra waardering van 50 punten. Gemeentelijke monumenten vallen bovendien buiten de regeling.
Voor zittende huurders leidt deze extra waardering als zodanig niet tot een hogere huurpijs, aldus de Nota van Toelichting. Bij nieuwe verhuring kan deze waardering pas volwaardig worden toegepast. Een gevolg hiervan is dat bepaalde woonruimten dan geliberaliseerd verhuurd kunnen worden.