DeClerck

De gemeentelijke beoordelings- en beleidsvrijheid

Het komt steeds weer voor dat een gemeente besluit een huis of gebouw tot monument aan te wijzen, terwijl de eigenaar dat absoluut niet ziet zitten. Veel eigenaars voelen zich door zo’n aanwijzing in de kern van hun eigenaarschap aangetast. ‘Het is toch mijn huis? Hoezo kan de gemeente dan zomaar bepalen dat mijn huis een monument wordt, met alle beperkingen van dien?’ Een frustrerende gewaarwording, en lang niet iedereen wil zich dan ook bij zo’n beslissing neerleggen.

Maar meestal is het niet zo heel gemakkelijk er iets tegen te doen. Dat komt omdat een gemeente op grond van vaste rechtspraak veel beoordelings- en beleidsruimte heeft als het gaat om de beslissing om een pand al dan niet als monument aan te wijzen. Wat is dat, die beoordelings- en beleidsruimte?

De beoordelingsruimte is aan de orde bij het bepalen van de monumentale waarde van een onroerende zaak. De monumentale waarde is een optelsom van de cultuurhistorische, bouwhistorische en architectonische waarde en zeldzaamheid van het pand. De beoordeling vindt in de regel plaats door een of meer deskundigen en de eigenaar moet van goeden huize – en met een gedegen contraexpertise – komen om daar met succes iets tegenin te kunnen brengen. Daarbij helpt niet dat in al die elementen die de monumentale waarde kunnen bepalen altijd wel iets te vinden is wat in het voorliggende geval essentieel is en dat het ook vaak een kwestie is van de smaak van dat moment. En over smaak valt zoals bekend meestal moeilijk te twisten.

Wanneer een object inderdaad monumentwaardig wordt bevonden, weegt de gemeente vervolgens het belang van behoud van de monumentale waarde af tegen de andere belangen die aan de orde zijn, in de kern de belangen van de eigenaar. Daarbij heeft de gemeente veel beleidsruimte. De bestuursrechter toetst niet of hij in het concrete geval tot hetzelfde besluit zou zijn gekomen, maar heel afstandelijk alleen of het bestuursorgaan in redelijkheid tot het besluit heeft kunnen komen. Het gaat er dan vooral om of de nadelige gevolgen van de aanwijzing niet onevenredig zijn in verhouding tot de met de aanwijzing te dienen doelen.

Een mooi recent voorbeeld van de wijze waarop de monumentale waarde wordt onderbouwd, biedt de aanwijzing van een pand uit 1914  in het centrum van de gemeente Heerlen waarin een Etos-winkel is gevestigd. Volgens de waardestelling was het pand van belang is wegens zijn schoonheid, betekenis voor de wetenschap, cultuurhistorische waarde en meer in het bijzonder omdat:
– het object deel uit maakt van een begin twintigste eeuw eerste planmatige uitbreiding van het stadscentrum, ontstaan vanwege de komst van de mijnen;
– het object onderdeel is van en ondersteunend is aan een stedenbouwkundig ensemble met straatwanden en voorgevels uit overwegend dezelfde bouwperiode, die een eenheid vormen door maatvoering en ritmetering;
– het object van architectonische betekenis is in relatie tot de esthetische kwaliteit van het ontwerp;
– het gebouw behoort tot het oeuvre van de Heerlense stadsarchitect Th. van Kan ;
-het object decoratieve elementen bezitten, die van esthetische betekenis zijn vanwege de esthetische kwaliteit;
– het object, met name op de verdiepingen, een hoge mate van architectonische gaafheid bezit; het object wekt een oorspronkelijke indruk of heeft veranderingen ondergaan waarbij het oorspronkelijke beeld herkenbaar is gebleven;
– het pand (op lokaal niveau) architectonische zeldzaamheid bezit, in relatie tot de ouderdom en de relatieve gaafheid van het object;
– het pand zeldzaamheidswaarde heeft en van belang is vanwege de bijzondere vormgeving en bijzondere ornamenten;
-het pand van betekenis is voor de plaatselijke geschiedenis als uitdrukking van een sociaaleconomische en ruimtelijke ontwikkeling; het pand geeft een beeld van sociaaleconomische ontwikkeling van de stad als gevolg van de komst van de mijnen;
-het object van betekenis is in de herinnering van de plaatselijke bevolking als voorname lunchroom en ook “restroom” tijdens de Tweede Wereldoorlog.

Een mix van argumenten waartegen gezien de beoordelingsruimte van de gemeente elke poging om aanwijzing te voorkomen bij voorbaat kansloos is. De Rechtbank Limburg liet de eigenaar dan ook afketsen, zie haar uitspraak van 12 december 2024.

Ook als het op de belangenafweging aankomt, moet de eigenaar van goeden huize komen, en tijdig aan de bel trekken. Op grond van vaste rechtspraak moet namelijk door de eigenaar van het monument concreet worden gesteld en genoegzaam worden gemotiveerd dat de monumentenstatus negatieve gevolgen voor hem heeft. Het is dus niet voldoende om te vertrouwen op de eigen onderzoeksplicht van de gemeente. Die is eerder bescheiden. Dit betekent dat de eigenaar zelf naar voren zal moeten brengen dat een aanwijzing van zijn pand tot monument voor hem nadelig – en wel: onevenredig nadelig – is, en zal hij dit met harde cijfers moeten onderbouwen. Een zekere waardedaling van het pand zal zelfs op de koop toe moeten worden genomen. Het algemeen belang vergt soms nu eenmaal een individueel offer. Net zo vindt de rechter dat de eigenaar nu eenmaal bepaalde beperkingen moet accepteren: de mogelijkheden tot wijziging van het pand worden door een aanwijzing als monument inderdaad beperkt, maar niet onmogelijk gemaakt, omdat een monumentenvergunning kan worden aangevraagd. Of zo’n aanvraag vervolgens kans van slagen maakt is overigens een heel andere vraag. Sommige gemeenten doen niet al te moeilijk, andere gemeenten zitten er bovenop en willen letterlijk over elk verfje meepraten.

Het is niet zo dat gemeenten de nadelen van aanwijzing voor eigenaars van monumenten nooit zien of niet willen zien. Maar zij bevinden zich in een lastig spanningsveld: enerzijds zien ze wel degelijk de last die bij eigenaars wordt gelegd, anderzijds hebben ze ook te maken met erfgoedverenigingen die zich ten doel hebben gesteld om erfgoed veilig te stellen voor de toekomst en de gemeente waarin zij actief zijn regelmatig verzoeken bepaalde objecten tot monument te verheffen. Een recent voorbeeld, terug te vinden in een uitspraak van 23 december 2024 in een zaak tussen de gemeente Leudal en de Bond Heemschut. De gemeente had als beleid vastgelegd dat naoorlogse (WO II) gebouwen niet in aanmerking komen om als gemeentelijk monument te worden aangewezen. De gemeente wilde niet verder springen dan de polsstok lang was. Bond Heemschut was het hier niet mee eens en wilde dat toch ook al een technische school uit de wederopbouwperiode, gebouwd in 1958, als monument zou worden aangewezen. De rechter gaf Bond Heemschut gelijk: het categorisch uitsluiten van naoorlogse gebouwen was kennelijk onredelijk beleid, zeker nu er al een rapport lag dat het schoolgebouw beschermenswaardige cultuurhistorische betekenis had. De gemeente moet dus wel, ofschoon ze niet wilde.

Dit alles onder het motto: hoe je het ook doet, je doet het nooit goed.

Ook bomen doen er toe

Kort na elkaar hebben rechters begin maart 2024 drie uitspraken over monumenten gedaan waarin bomen een belangrijke rol speelden. Twee daarvan zijn afkomstig van de Raad van State en een van de Rechtbank Midden-Nederland.

De eerste zaak speelde zich af in Breda. De gemeente had vergunning verleend voor de kap van 21 bomen die rondom een villa met een rieten dak stonden. Om het rieten dak meer lucht en licht te geven en daarmee de levensduur te verlengen mochten de bomen worden geveld. Maar de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State stak daar een stokje voor. De kap van de bomen zou de normale levensduur van circa dertig jaar met hoogstens vier tot acht jaar verlengen. Deze bescheiden verlenging woog volgens de rechter niet op tegen de definitieve aantasting van het stads- en dorpsschoon die het gevolg van het vellen van de bomen zou zijn.

In de tweede zaak moest de voorzieningenrechter van de Raad van State zich buigen over een lindeboom in Emmen. De lindeboom was in 1995 bij een bestaand monument ter herdenking van de bevrijding van Emmen geplant. In 2006 was het monument verplaatst naar elders in Emmen, maar de lindeboom verhuisde niet mee. De lindeboom hoorde volgens de gemeente niet bij het monument. De boom was niet aangewezen als monumentale boom en stond niet op de lijst van beschermde bomen en op de erfgoedbeleidskaart. Daarmee was ook volgens de rechter de kous af. Hij vond het al mooi genoeg dat de lindeboom op een andere mooi zichtbare plaats een plekje had gekregen.

De derde kwestie ten slotte speelde zich in Houten af. De gemeente had toestemming gegeven voor de bouw van twee seniorenwoningen onder één kap. Voor de bouw moest een boomgaard met noten- en fruitbomen wijken. Pal daarnaast stond een beeldbepalend pand met een monumentale beuk in de tuin, die deel uitmaakte van het historische lint. Het pand met beuk was echter niet als gemeentelijk monument aangewezen. De rechtbank erkende dat met de bouw van de seniorenwoningen het aanzicht op het buurhuis met beukenboom zou wijzigen, maar dat dit de vergunningverlening niet bij voorbaat onredelijk maakte. De woningen mochten worden gebouwd.

Als we naar een gemeenschappelijke deler zoeken is het misschien wel het pure feit, dat in alle drie de gevallen de bomen bleven staan. Monumentale bescherming hebben bomen pas als ze als monument zijn aangewezen of deel van een monument uitmaken. Maar ook zonder die bescherming mag de boom er zijn.

De monumentenaanwijzing achteraf

Het komt altijd weer voor: een particulier of bedrijf wil een pand kopen om grondig te verbouwen, aan te passen of te slopen ten behoeve van nieuwbouw op die plek, doet onderzoek naar de planologische voorwaarden en of er monumentenstatus op rust, stelt vast dat het pand geen monument is en ook niet op de nominatie staat om te worden aangewezen, koopt te goeder trouw het object en start de voorbereidingen voor verbouwing of nieuwbouw, dit alles in goed overleg met de gemeente. Vaak gaat het om een jaren ’50-, ’60- of ’70-pand.

En dan: erfgoedverenigingen en/of verontruste burgers trekken aan de bel en verzoeken de gemeente het pand alsnog de monumentenstatus te geven. De gemeente gaat schuiven, deskundigenrapporten worden geschreven en het pand wordt inderdaad als monument aangewezen. De eigenaar ziet zijn plannen in duigen vallen, want hij heeft het pand niet gekocht om het te behouden maar om er juist grondig mee aan de slag te gaan of er iets anders voor in de plaats neer te zetten, en daartegen bestond op het moment van aankoop ook geen enkel bezwaar. Maar door de monumentenstatus is de aankoop zinloos geworden. Bovendien is het niet gemakkelijk om weer van het pand af te komen want in de regel daalt door de monumentenstatus de belangstelling voor het pand en ook zijn marktwaarde: de monumentenstatus betekent immers minder gebruiksmogelijkheden, meer bureaucratie en hogere instandhoudingskosten, die slechts zeer ten dele door subsidies worden gedekt. De eigenaar die het pand te goeder trouw heeft gekocht moet dus een bittere pil slikken.

Natuurlijk moet ons erfgoed in voldoende mate behouden blijven. Maar over de gevolgen van dit soort achteraf-aanwijzingen wordt in de regel veel te laconiek gedaan. Al te gemakkelijk wordt de achteraf-aanwijzing als een normaal maatschappelijk risico voor de nieuwe eigenaar beschouwd en de rekening volledig bij hem gelegd. En al te gemakkelijk wordt gezegd dat de eigenaar een waardevermindering, andere financiële nadelen en gebruiksbeperkingen als gevolg van de monumentenaanwijzing maar op de koop toe moet nemen. Maar gemeenten die een pand tot nu toe nog nooit de moeite waard hebben gevonden en tijdens de wedstrijd de spelregels veranderen, schenden de rechtszekerheid. Dat hoort niet.

En daarom zou het geen free ride voor de gemeente mogen zijn. Op zulke gemeenten behoort een extra zware verantwoordelijkheid te rusten:

  • zij horen aan te tonen dat er werkelijk een dwingende noodzaak bestaat om het pand tot monument te maken;
  • zij horen uit eigen beweging en serieus te onderzoeken welke financiële en andere gevolgen een aanwijzing voor de eigenaar zou hebben;
  • én zij horen bij aanwijzing de eigenaar volledig schadeloos te stellen voor de vergeefse aankoop en alle verdere reeds gemaakte kosten.

Dat is tot nu toe helaas niet zoals het gaat. Maar het is niet meer dan fair dat voor dit soort achteraf-aanwijzingen een hoge prijs geldt. Een hoge prijs leidt tot beter nadenken, en dat is bij achteraf-aanwijzingen, die de kersverse eigenaar hard treffen, maar al te nodig.

Niet zomaar in elke kleur verven

Het is algemeen bekend dat bij monumenten ook de kleur van het buitenhoutwerk een belangrijke rol kan spelen. In beginsel moet dan ook voor grote verfbeurten van het buitenhoutwerk een monumentenvergunning worden aangevraagd, zeker wanneer de eigenaar een afwijkende kleur of kleurschakering wil gaan gebruiken.

Bij de beoordeling of een bepaalde kleur kan worden toegestaan zal in de eerste plaats de redengevende omschrijving een handvat bieden, maar de gemeente mag ook verder kijken. In een recente uitspraak (6 december 2022) van de Rechtbank Midden-Nederland is dit weer eens bevestigd. In een geval waarin de redengevende omschrijving zweeg over de verfkleur mocht de gemeente Noordoostpolder zich baseren op foto’s van vroeger en op het feit dat de woning in kwestie deel uitmaakte van een ensemble met een visuele en functionele samenhang. Een van wit afwijkende verfkleur paste daarom niet.

De rechter overwoog:

‘De rechtbank acht hierbij van belang dat het college aan zijn besluit niet alleen het advies van de monumentencommissie ten grondslag heeft gelegd, maar zich ook heeft gebaseerd op de redengevende omschrijving en de historische foto’s met daarop de woningen in aanbouw uit 1948 en later uit 1952 met alle kozijnen en balkondeuren in lichte kleur. Het college heeft gemotiveerd dat hij daarin de ondersteuning vindt om vast te houden aan de lichte / witte kleur, ook al is in de redengevende omschrijving de kleur wit niet expliciet benoemd. In de redengevende omschrijving staat welke aspecten van het monument in het bijzonder beschermingswaardig zijn. Het college heeft gemotiveerd toegelicht dat het niet vermelden van de kleur wit niet betekent dat de kleur niet onder de bescherming valt. Het college heeft zich daarvoor gebaseerd op de historische foto’s in samenhang gezien met de vermelding in de redengevende omschrijving dat de woningen ensemblewaarde hebben vanwege de sterke visuele en functionele samenhang tussen de beide rijen woningen en dat de woningen tevens van belang zijn vanwege de herkenbaarheid en de gaafheid van het exterieur. Dat het voor het college geen aanname is dat de kozijnen wit/licht zijn geweest, heeft het college daarmee naar het oordeel van de rechtbank overtuigend onderbouwd.’

Klik hier voor de hele uitspraak.

Niet zomaar een dakkapel erbij

Verbouwingen aan monumenten luisteren nauw. Een vraag die daarbij vaker rijst, is of er uit architectuurhistorisch en esthetisch perspectief ruimte bestaat voor de bouw van een of meer dakkapellen. Hierop bestaat geen standaardantwoord. Een nauwkeurige analyse van de situatie is steeds vereist.

Zo ging het ook in een recente uitspraak (5 oktober 2022) van de Raad van State over een Arnhemse villa. De ontwikkelaar wilde in het kader van de bouw van een aantal appartementen aan de zijkanten en achterkant van de villa extra dakkapellen aanbrengen.

De redengevende omschrijving van een Arnhemse villa als zodanig bood geen aanknopingspunten of dit als gewenst of ongewenst moest worden beschouwd. Wel bood de ‘waardering’ in de redengevende omschrijving aanknopingspunten. Daar werd namelijk gesteld dat de villa architectuurhistorische waarde bezat vanwege de hoogwaardige esthetische kwaliteiten van het ontwerp zoals goede verhoudingen, bijzonder materiaalgebruik en rijke ornamentiek.

De rechter oordeelde op grond hiervan dat de hoogwaardige esthetische kwaliteiten van de villa mede zaten in de goede verhoudingen en dat dit niet alleen beperkt bleef tot de voorgevel. De conclusie was dat aan de bestaande monumentale dakkapellen geen nieuwe dakkapellen mochten worden toegevoegd.

Kort gezegd gaat het bij de vraag of er ruimte bestaat om een monument van een of meer dakkapellen te voorzien uiteindelijk altijd om het totaalbeeld dat daardoor ontstaat.

Gemeentelijke vrijheid niet onbeperkt

In een recente uitspraak (van 3 augustus 2022) heeft de Raad van State nog eens in heldere termen uit de doeken gedaan hoe de rechter beslissingen van gemeenten tot aanwijzing van panden als monument moet toetsen. Het komt er op neer dat gemeenten veel vrijheid hebben om een object al dan niet tot monument te maken. Ze hebben in feite dubbele vrijheid: allereerst de (beoordelings-)vrijheid om te bepalen of een pand monumentwaardig is, vervolgens de (beleids-)vrijheid om te bepalen of het monumentwaardige pand dan ook als monument moet worden aangewezen. Zo’n aanwijzing kan bijvoorbeeld onwenselijk zijn wanneer daardoor een onevenredig nadeel voor de eigenaar zou ontstaan.

In de woorden van de Raad van State:

‘Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen, heeft het college beoordelingsruimte bij het bepalen van de monumentale waarde van een onroerende zaak. De Afdeling verwijst naar haar uitspraak van 8 augustus 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:2643). Afhankelijk van de beroepsgronden gaat de bestuursrechter in op de vraag of de manier waarop het college van die beoordelingsruimte gebruik heeft gemaakt, in overeenstemming is met het recht. Daarbij moet de bestuursrechter nagaan of het college redelijkerwijs de beoordelingsruimte op die manier heeft kunnen invullen.

Wanneer een onroerende zaak volgens het college van monumentale waarde is, heeft het college beleidsruimte om te bepalen of die onroerende zaak als beschermd gemeentelijk monument moet worden aangewezen. Dan moet hij de betrokken belangen afwegen. De bestuursrechter gaat niet na of hij in het concrete geval tot hetzelfde besluit zou zijn gekomen. De bestuursrechter beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of de nadelige gevolgen van de aanwijzing niet onevenredig zijn in verhouding tot de met de aanwijzing te dienen doelen.’

De gemeente moet ook een eventuele waardedaling van het pand in de belangenafweging betrekken, maar niet elk financieel nadeel is bij voorbaat onaanvaardbaar. Het pure feit dat door de aanwijzing van een pand als monument de waarde van dat pand vermindert, is in het algemeen niet voldoende; er moet sprake zijn van een onevenredig financieel nadeel voor de eigenaar. Pas dan ontstaat een situatie waarin de gemeente in redelijkheid niet tot aanwijzing had kunnen overgaan.

Kortom: gemeenten hebben veel vrijheid, maar die vrijheid is niet onbeperkt.

Ook financiële belangen van de eigenaar meewegen

Een pand of ander onroerende object mag niet zomaar als monument worden aangewezen. Wil een gemeente hiertoe overgaan, dan moet eerst worden onderzocht of het object voldoende monumentale waarden heeft. Is dit het geval, dan moet de gemeente vervolgens het algemeen belang van bescherming afwegen tegen de andere betrokken belangen, waaronder de belangen van de eigenaar. Ook naar diens financiële belang moet worden gekeken. In een recente uitspraak heeft de Raad van State als hoogste bestuursrechter over dat financiële belang een aantal interessante opmerkingen gemaakt (ECLI:NL:RVS:2022:54). Aanleiding om er op deze plek bij stil te staan.

Gaat het om het al dan niet toekennen van de monumentenstatus, dan beschikt het gemeentebestuur over de nodige ruimte: het college van burgemeester en wethouders heeft beoordelingsruimte bij het bepalen van de monumentale waarde van een onroerende zaak. Bij het beantwoorden van de vraag, of een als monumentwaardig beoordeeld onroerende zaak gelet op alle betrokken belangen als beschermd gemeentelijk monument moet worden aangewezen, heeft het college vervolgens beleidsruimte. De bestuursrechter houdt daarbij afstand: hij toetst niet of hij in het concrete geval tot hetzelfde besluit zou zijn gekomen maar of het gemeentebestuur in redelijkheid tot het besluit heeft kunnen komen.

Dit alles klinkt tamelijk abstract, maar betekent onder de streep dat een gemeentebestuur dubbele ruimte heeft: allereerst veel ruimte om te bepalen of een bepaald object monumentale waarde heeft en vervolgens veel ruimte als het er om gaat welk belang uiteindelijk de doorslag moet geven: het belang van de monumentenbescherming of – want daar komt het meestal op neer – de financiële en andere belangen van de eigenaar, die door de toekenning van de monumentenstatus toch vooral met allerlei beperkingen wordt geconfronteerd. Een eigenaar die hard wil maken dat zijn of haar belang zwaarder behoort te wegen, moet wel wat kunnen laten zien. Hij heeft in eerste instantie een brengplicht. Doet hij dat echter, dan is het gemeentebestuur vervolgens wel verplicht tot serieus nader onderzoek. Stelt een eigenaar in het kader van de aanwijzingsprocedure dat de monumentenstatus negatieve gevolgen heeft voor bijvoorbeeld herontwikkeling of verkoop en motiveert hij dit genoegzaam, dan ligt het ‘op de weg van het bestuur om op deze belangen in te gaan en aannemelijk te maken dat er alternatieve mogelijkheden zijn voor een zinvol hergebruik van het monument waardoor het met de aanwijzing te dienen belang van het behoud van het monument prevaleert boven het belang van de eigenaar om de aanwijzing achterwege te laten’, aldus de Raad van State.

Daarbij is het niet zo dat elk financieel nadeel dat door de monumentenstatus voor de eigenaar zou ontstaan, maakt dat diens belang uiteindelijk zwaarder moet wegen dan het belang van de monumentenbescherming. Wanneer de monumentenstatus leidt tot duurder onderhoud dan wat normaal het geval zou zijn geweest, is dat op zichzelf aanvaardbaar omdat daar (al dan niet ten dele) subsidies tegenover staan. Met eventuele plannen voor herontwikkeling van een object moet de gemeente rekening te houden wanneer het bestemmingsplan voor zo’n herontwikkeling ruimte biedt. Biedt het bestemmingsplan die ruimte, dan behoort met het belang van de eigenaar om zijn plannen te kunnen verwezenlijken te worden meegewogen. Hoe zwaar dat belang van de eigenaar dan moet wegen, is vraag twee. Daarbij speelt ook een rol of en in hoeverre een pand door de monumentenstatus economisch minder waard, slechter verkoopbaar of zelfs onverkoopbaar is geworden. Het is ook hier in eerste instantie aan de eigenaar om de vermindering van de economische waarde en de mindere of niet-verkoopbaarheid te onderbouwen. Doet de eigenaar dit, dan mag de gemeente deze argumenten niet negeren, maar moet zij met eigen onderzoek komen wanneer zij meent dat het anders is.

Zeker is onder de streep in ieder geval, dat de financiële belangen van de eigenaar een zwaar gewicht hebben. Hoe zwaar ze uiteindelijk behoren te wegen, dat valt niet bij voorbaat te voorspellen. Dat hangt sterk van de concrete situatie af. Maar legt de eigenaar die financiële belangen op tafel, dan mag de gemeente ze niet negeren maar moet ze daarmee aan de slag. En hoe groter het financiële nadeel dat de eigenaar gaat lijden, hoe meer reden er is om daar ernstig rekening mee te houden en eventueel van een aanwijzing als monument af te zien.

De betekenis van de redengevende omschrijving

De reden waarom een bepaald pand wordt aangewezen als monument wordt altijd uitgelegd in de zogeheten ‘redengevende omschrijving’. In de redengevende omschrijving worden de monumentale waarden beschreven die het monument tot monument maken. In de praktijk ontstaat er altijd weer discussie over de vraag hoe zo’n redengevende omschrijving nu moet worden gelezen. Wat wordt er precies beschermd? De Raad van State doet hier regelmatig uitspraak over en jongstleden april was het weer zo ver. Een goede aanleiding om op deze plek nog eens een korte samenvatting te geven van de reikwijdte een redengevende omschrijving.

Om te beginnen vormt niet het kadastrale perceel grondslag voor de bescherming van wat zich daarop bevindt, maar beschermd is alleen datgene wat als zelfstandige eenheid is genoemd in de redengevende omschrijving (ECLI:NL:RVS:2013:BZ7541).
Het gaat vervolgens bij de bepaling van een zelfstandige eenheid om hetgeen bouwkundig en functioneel één onlosmakelijk geheel vormt. Met andere woorden: uitgangspunt voor de bescherming is alles wat bouwkundig en functioneel onlosmakelijk deel uitmaakt van de zelfstandige eenheid. Dit betekent dat niet alleen de elementen die in redengevende omschrijving expliciet worden genoemd onder de bescherming vallen, maar ook alles wat niet wordt genoemd maar wel onlosmakelijk tot de zelfstandige eenheid behoort.
Verder is ook het civielrechtelijk onderscheid in onroerende en roerende zaken op monumenten van toepassing. Dit betekent dat zaken die op grond van artikel 3:4 van het Burgerlijk Wetboek naar verkeersopvatting onderdeel uitmaken van de hoofdzaak of daarmee zodanig zijn verbonden dat zij daarvan niet kunnen worden afgescheiden zonder dat beschadiging van betekenis wordt toegebracht, dezelfde bescherming genieten als het monument waartoe zij behoren (ECLI:NL:RVS:2016:2555; ECLI:NL:RVS:2021:906). Het interieur van een pand vormt dus, voor zover dit als onroerend valt te beschouwen, eveneens onderdeel van de beschermde status.

Zodoende behoort een schuur die pas veel later aan een monumentale boerderij is aangebouwd en op zichzelf geen bijzondere uitstraling heeft maar alleen via een tussendeur vanuit de boerderij valt te bereiken, tot de zelfstandige eenheid via de aanwijzing wordt beschermd (ECLI:NL:RVS:2013:BZ7541). En ook een houten vloer die niet in de redengevende omschrijving wordt genoemd maar wel onlosmakelijk onderdeel vormt van de onroerende zaak mag niet zomaar worden opengebroken of verwijderd; daarvoor is als gevolg van de aanwijzing monument een omgevingsvergunning nodig (ECLI:NL:RVS:2022:1056).

Dit alles komt er op neer dat eigenaren van aangewezen objecten er goed aan doen de aanwijzing niet te strikt te interpreteren. Is een pand eenmaal als monument aangewezen, dan kan dit veel grotere gevolgen voor de omvang van de bescherming hebben dan op grond van de redengevende omschrijving kan worden vermoed.

De gemeente wijst uw object aan als monument. Wat nu?

Binnen de monumentenzorg in Nederland wordt onderscheid gemaakt tussen rijksmonumenten en gemeentelijke monumenten. In het kader hiervan is – op gemeentelijk niveau – iedere gemeente verplicht hiertoe een verordening op te stellen. Doorgaans draagt deze de titel ‘Erfgoedverordening’ of ‘Monumentenverordening’. Op grond van een dergelijke verordening kan de gemeente – binnen de kaders van de wet en de jurisprudentie – een object aanwijzen als monument. Wat betekent dit voor u? En, wat zijn uw rechten en mogelijkheden bij een dergelijke aanwijzing?

 

Aanwijzing door de gemeente

Een gemeente is vrij in hetgeen zij regelt in een monumentenverordening. In de meest voorkomende vormen van monumentenverordeningen is de bevoegdheid van de Burgemeester en Wethouders opgenomen om een object als monument aan te wijzen. Gelet op de daarbij gegeven begripsomschrijving van monument, gaat het bij een dergelijke aanwijzing doorgaans over de ‘schoonheid’, ‘cultuurhistorische waarde’, ‘architectuurhistorische waarde’, ‘stedenbouwkundige waarde’ of ‘wetenschappelijk betekenis’ van het object. Wat veel voorkomt is dat een gemeente oude boerderijen als monument aanwijst, bijvoorbeeld vanwege de architectuur van de gevels en de ligging, die doet herinneren aan het agrarisch verleden. Een aanwijzing als monument geeft een gemeente de mogelijkheid te voorkomen dat dergelijke waarde verloren gaat bij verbouwing of sloop.

 

Een monumentenverordening regelt hoe een aanwijzing kenbaar wordt gemaakt. Iedere gemeente is gehouden een erfgoed- of monumentencommissie op te richten, die wordt gehoord over een aanwijzing.

 

Gevolgen van een aanwijzing als monument

Een monumentenverordening regelt dat voor activiteiten zoals verbouwing, verplaatsing of sloop van een gemeentelijk monument, een omgevingsvergunning van de gemeente is vereist. Daarnaast bevat een monumentenverordening doorgaans een verbod om zonder vergunning een monument zodanig te gebruiken, te herstellen of te behandelen dat de monumentale waarde verloren kan gaan.

Los van de beperkingen die een monumentenverordening aan de eigenaar van een monument oplegt, ziet de eigenaar zich vaak geconfronteerd met hoge(re) kosten. De oorzaak hiervan kan zijn dat de gemeente bepaalde voorwaarden stelt, wat doorgaans resulteert in de inschakeling van experts, wat vervolgens extra kosten meebrengt. In bepaalde gevallen bestaat een regeling voor de aanspraak op subsidie of schadevergoeding. Een monumentenverordening kan hiervoor een regeling bevatten.

 

Wat kunt u doen als uw object wordt aangewezen als monument?

De aanwijzing als monument is een besluit, in de zin van de Algemene wet bestuursrecht. In de meeste gevallen maakt de gemeente eerst het voornemen tot de aanwijzing aan u kenbaar, vóórdat het object daadwerkelijk als monument wordt aangewezen. Opkomen tegen het voornemen of de aanwijzing, moet binnen een strikte termijn van zes weken na de dagtekening daarvan gebeuren. Uiteindelijk staat de weg naar de bestuursrechter open.

 

Overigens is in veel monumentenverordeningen opgenomen, dat het object al vanaf de bekendmaking van (het voornemen van) de aanwijzing wordt beschermd alsware een monument. Uiteraard vervalt de bescherming indien de eigenaar de aanwijzing met succes aanvecht.

 

Is uw gemeente voornemens uw object als monument aan te wijzen en bent u het daar niet mee eens? Neemt u dan vrijblijvend contact met ons op via 071 – 581 5320 om te bespreken wat uw mogelijkheden zijn.

 

 

De werking van het Bouwbesluit 2012 op de wijziging van een monument

Bij de verlening van een omgevingsvergunning voor het verbouwen, slopen of verplaatsen van een monument, kan het Bouwbesluit 2012 een belangrijke rol spelen. Dit vereist in het bijzonder aandacht, als het bevoegd gezag aan de vergunningverlening bepaalde specifieke voorwaarden wil verbinden. Het stellen van dergelijke voorwaarden is niet bijzonder. Het bevoegd gezag zal immers de monumentale waarde van het bouwwerk willen behouden. Dit maakt dat een vergunning voor het wijzigen van een monument doorgaans is voorzien van (strenge) voorwaarden.

Bouwbesluit 2012

In het Bouwbesluit 2012 (hierna: bouwbesluit) wordt onderscheid gemaakt tussen nieuwbouw en verbouw. Er is sprake van verbouw bij gehele of gedeeltelijke vernieuwing, verandering of vergroting van een bouwwerk. Aan verbouw stelt het bouwbesluit dezelfde eisen als aan een nieuw te bouwen bouwwerk, tenzij daarvan uitdrukkelijk wordt afgeweken.

De bepalingen van het bouwbesluit zijn ook van toepassing bij de wijziging van een monumentaal bouwwerk. Het bevoegd gezag wordt geconfronteerd met de vraag hoe de voorschriften van het bouwbesluit zich verhouden tot de eisen die het bevoegd gezag zal willen stellen aan de wijziging van het monument.

Bij verbouw van een monument

In bepaalde gevallen heeft de toepassing van de voorschriften van het bouwbesluit op de verbouw van een monument onwenselijke gevolgen. Zo kunnen monumentale waarden verloren gaan vanwege specifieke eisen – bijvoorbeeld in het kader van de veiligheid – die het bouwbesluit aan de verbouw verbindt.

Om te voorkomen dat monumentale waarden in het gedrang komen, is artikel 1.13 in het bouwbesluit opgenomen. Dit artikel bepaalt dat met voorwaarden – verbonden aan de vergunning voor de verbouw van een monument – kan worden afgeweken van de voorschriften in het bouwbesluit. De voorwaarden die het bevoegd gezag aan de vergunning voor de verbouw van het monument verbindt, komen als het ware in de plaats van bepalingen van het bouwbesluit.

In het Praktijkboek Bouwbesluit 2012 wordt het concrete voorbeeld gegeven van een trap in een monumentale woning, die in strijd met een inhoudelijk voorschrift van het bouwbesluit is gesitueerd. Vanwege het belang van het behoud van de monumentale waarden van het bouwwerk, kan bij de vergunning voor de verbouw van het monument worden voorgeschreven dat de trap niet mag voldoen aan van de betreffende voorschriften van het bouwbesluit.

Het moet gaan om verbouw

Een belangrijk punt van aandacht ten aanzien van artikel 1.13 is dat het moet gaan om verbouw. Nu zal de wijziging van een monument in het overgrote deel van de gevallen ook aan te merken zijn als verbouw (en niet van nieuwbouw). Echter, er zijn ook gevallen denkbaar dat alleen de voorschriften voor nieuwbouw van toepassing zijn. Bijvoorbeeld in geval van volledige sloop (inclusief de fundering) en vervolgens herbouw. Denkbaar is dat bij deze herbouw op aanwijzing van het bevoegd gezag bepaalde specifieke monumentale waarden terug moeten komen. Het bevoegd gezag zal zich in dit uitzonderlijke geval gebonden zien aan de voorschriften van het bouwbesluit.

Besluit

De uitzonderingsbepaling waarmee de voorwaarden aan de omgevingsvergunning voor de wijziging van een monument in de plaats kunnen treden van de voorschriften van het bouwbesluit, geeft het bevoegd gezag goed gereedschap om de monumentale waarden van een bouwwerk te beschermen. Vanuit de monumentenzorg een goede bepaling, maar het is en blijft maatwerk!

Vragen over monumenten? Neem gerust contact met ons op. Wij helpen u graag verder!

 

 

Volgende pagina »