DeClerck

De vergunning voor het wijzigen van een monument: wat zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden activiteiten?

Bij aanpassing van een gemeentelijk monument of rijksmonument is meestal sprake van bouw of sloop. Daarnaast is veelal ook sprake van strijd met het bestemmingsplan en tegelijkertijd is in alle gevallen sprake van wijziging van het monument. Kortom, een drietal activiteiten waarvoor een omgevingsvergunning moet worden gevraagd. Bij de beoordeling van de gevraagde omgevingsvergunning beoordeelt het college van Burgemeester en Wethouders (hierna: het college) van de betreffende gemeente of alle gevraagde activiteiten mogelijk zijn.

De beoordeling van de gevraagde vergunning

Bij de beoordeling of de gevraagde activiteiten kunnen worden vergund toetst het college op basis van de ingediende gegevens en bescheiden of sprake is van strijd met onder andere:

  • De regels van het Bouwbesluit 2012;
  • De lokale bouwverordening van de betreffende gemeente;
  • Het vigerende bestemmingsplan, de beheersverordening, het exploitatieplan of vergelijkbare regelingen zoals de welstandsnota;
  • De redelijke eisen van welstand, tenzij het college afwijking alsnog mogelijk vindt;

Als strijdigheid bestaat met één van de bovenstaande regelingen, dan kan of moet het college de omgevingsvergunning weigeren.

Zoals genoemd kan sprake zijn van strijd met het bestemmingsplan. Bij die beoordeling is van belang wat in het bestemmingsplan is opgenomen over monumenten en de wijziging daarvan. Hetzelfde geldt voor een eventueel van toepassing zijnde welstandsnota van een gemeente.

De wijziging van het monument is een afzonderlijke activiteit waarop het college de vergunningaanvraag zal moeten beoordelen. De lokale erfgoed- of monumentenverordening is daarin maatgevend. Ook het advies van de welstands- of monumentencommissie is belangrijk en kan een doorslaggevende rol spelen in de beoordeling van de aanvraag van de omgevingsvergunning.

De activiteiten zijn meestal onlosmakelijk met elkaar verbonden

De beoordeling van de genoemde activiteiten is één geheel. Op het moment dat de bouwactiviteit in strijd is met bepaalde regelgeving en daarom door het college zal moeten worden afgewezen, dan kan de activiteit het wijzigen van het monument niet worden vergund. Die gevraagde wijziging bestaat immers uit de niet toegestane bouwactiviteit.

Hetzelfde geldt voor de strijdigheid met regelgeving zoals het bestemmingsplan. Als de gevraagde activiteiten in strijd zijn met het bestemmingsplan – en het college geen mogelijkheid of aanleiding heeft de afwijking toe te staan – dan kunnen de activiteiten bouwen en wijziging van het monument vanzelfsprekend niet plaatsvinden.

Deze geschetste samenhang wordt ook wel de onlosmakelijke verbondenheid genoemd. Recent heeft de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State zich hier wederom over uitgelaten, in een vraagstuk over een rijksmonument. Onder verwijzing naar eigen vaste rechtspraak, overweegt de Afdeling dat vanwege deze onlosmakelijke verbondenheid van de activiteiten het niet mogelijk is één van die activiteiten toe te staan als een andere van die activiteiten moet worden geweigerd.

De nieuwe Omgevingswet

Onder de nieuwe Omgevingswet – die volgens de huidige planning per 1 januari 2023 van toepassing zal worden – komt de verplichting om één vergunning voor verschillende onlosmakelijk verbonden activiteiten op hetzelfde moment aan te vragen niet terug. Dit heeft tot gevolg dat bij strijdigheid van de bouwactiviteit met relevante regelgeving, niet zomaar leidt tot afwijzing van de andere gevraagde – onlosmakelijk verbonden – activiteiten. Wat op zichzelf natuurlijk een bijzondere en ongewenste situatie kan opleveren.

Tip!

Bedenk bij het aanvragen van een omgevingsvergunning – die bestaat uit meerdere onlosmakelijk verbonden activiteiten – goed of álle activiteiten kunnen worden vergund. Het is natuurlijk zonde als u veel investeert in het maken van prachtige bouwtekeningen, terwijl (bijvoorbeeld) de wijziging van het monument zal worden geweigerd! In dat geval zal namelijk de omgevingsvergunning voor alle onlosmakelijk verbonden activiteiten worden geweigerd.

 

Uw object krijgt voorbescherming als monument, en nu?

Monumentale objecten sieren het straatbeeld met hun historische waarde en sprekende uiterlijke kenmerken. In de wet- en regelgeving zijn regels verankerd om ervoor te zorgen dat objecten met bijzondere eigenschappen niet zomaar tenietgaan. Zo kan aan objecten een erfgoedrechtelijk beschermde status worden toegekend wanneer deze als monumentaal worden beoordeeld. Voordat deze monumentale status met succes is verkregen, kunnen maanden verstrijken met het afwikkelen van de aanwijzingsprocedure. In de tussentijd kan onduidelijkheid bestaan over wat wel of niet mag als u het object wilt wijzigen. Om dit te voorkomen voorziet de regelgeving regelmatig in de zogeheten voorbescherming voor monumenten.

Gemeenten hebben de bevoegdheid om objecten met karakteristieke kenmerken aan te wijzen als gemeentelijk monument. Om dit te bewerkstelligen wordt door de gemeente het voornemen hiertoe geuit. Dit geeft het startsein voor de zogeheten aanwijzingsprocedure. In deze procedure – die maanden kan duren – wordt onderzocht of het desbetreffende object inderdaad als gemeentelijk monument kan en moet worden aangewezen. Een erfgoedcommissie adviseert daarover; de aanwijzing gebeurt zorgvuldig. In de tussentijd kan het nodig zijn dat het object de beschermde status al heeft, om beschadiging en ongewenste wijzigingen te voorkomen.

Veel gemeenten nemen daarom uitdrukkelijk de zogeheten ‘voorbescherming’ op in hun erfgoedverordening (ook wel monumentenverordening). Dit houdt simpel gezegd in dat het object vanaf de start van de aanwijzingsprocedure als volwaardig monumentaal object wordt beschouwd, met alle bescherming van dien. Als ware de aanwijzing al vaststaat. Op deze manier ontstaat er een absoluut verbod op het beschadigen of vernielen van het gebouw en gelden er eveneens strengere regels voor het aanpassen van het object; zonder vergunning mag het object niet worden beroerd. Vanaf dag één kijkt de gemeente met u mee.

Dit kan leiden tot een dubbel gevoel bij u als eigenaar van een ‘bijna’ monument. Enerzijds wordt de monumentale waarde van het object gewaarborgd met het verkrijgen van de beschermde status, anderzijds kan de voorbescherming een voorgenomen verbouwing of renovatie volledig platleggen. Dit is voor de eigenaar met bouwplannen nogal eens frustrerend. Desalniettemin is de gemeente ook ten tijde van voorbescherming gehouden aan een juiste motivering van de besluitvorming, wat maakt dat het wijzigen van het object ook dan niet onmogelijk hoeft te zijn.

De voorbescherming van een (potentieel) monument kan een vloek én een zegen tegelijkertijd zijn. Eerbiediging van de monumentale waarde prevaleert immers boven de vrijheid om vrijelijk te beschikken over het object. Ondertussen is het mogelijk in bezwaar te komen tegen de aanwijzing indien u van mening bent dat de gemeente uw object onterecht aanwijst als monument.

Zodra de besluitvorming rond is – al dan niet na een bezwaar- of beroepsprocedure – dan geldt de voorbescherming niet langer. Als is gebleken dat de gemeente uw object terecht heeft aangewezen als monument, dan wordt de voorbescherming omgezet naar definitieve monumentale bescherming. Heeft de gemeente uw object onterecht willen aanwijzen als monument, dan vervalt alle bescherming. Voor u als eigenaar van het monument een beslissende procedure en tevens uw enige kans om de aanwijzing tegen te houden!

 

Bouwstop vanwege de verbouwing van een monument zonder vergunning. Voorlopige voorziening?

 

Het verbouwen van uw monument zonder omgevingsvergunning kan leiden tot een bouwstop. Zo’n bouwstop gaat doorgaans gepaard met een dwangsom. Dit kan een eenmalige (hoge) dwangsom zijn in het geval u de werkzaamheden niet staakt of bijvoorbeeld een bedrag per dag dat u de overtreding laat voortduren.

Het verrichten van vergunningplichtige bouwwerkzaamheden zonder dat daartoe een omgevingsvergunning is verleend, is in strijd met de wet. De overheid – in de meeste gevallen de gemeente – is in zo’n geval verplicht handhavend op te treden. Tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden.

In een recente kwestie deed zich zo’n situatie voor bij een kerk in Deventer. Op 10 april 2019 heeft de betreffende gemeente handhavend opgetreden en de eigenaar van de kerk verplicht onmiddellijk alle bouwactiviteiten in en aan de voormalige rooms-katholieke kerk te staken. Bij die last heeft de gemeente een dwangsom opgelegd van € 50.000 ineens, indien de betrokkene niet (tijdig) aan de last voldoet. De betrokkene is tegen dit besluit in bezwaar gegaan. Tegelijkertijd heeft de betrokkene bij wijze van voorlopige voorziening aan de rechter gevraagd de last te schorsen.

 

Voorlopige voorziening

Een bouwstop is in de meeste gevallen erg vervelend en kostbaar. Zeker als externe partijen zijn ingehuurd. Iedere dag dat de werkzaamheden stilliggen is dan schadelijk. Tóch kan een bouwstop niet worden genegeerd.

Een bouwstop is een publiekrechtelijk besluit. De gemeente legt een last onder dwangsom op. Tegen zo’n last kunt u onmiddellijk bezwaar aantekenen. Belangrijk om te beseffen is dat het bezwaar de werking van de last niet schorst! De bouwstop duurt tijdens de behandeling van het bezwaarschrift voort.

Als het bezwaar uiteindelijk leidt tot opheffing van de bouwstop, dan bent u doorgaans alweer enkele maanden verder. Om sneller resultaat te bereiken bestaat de mogelijkheid om een voorlopige voorziening te vragen van de rechter. U vraagt dan de schorsing van de bouwstop.

 

Beoordeling in voorlopige voorziening

Bij de beoordeling van het verzoek neemt de voorzieningenrechter in zijn of haar overweging mee dat de gemeente in beginsel verplicht is handhavend op te treden. Tenzij u aannemelijk weet te maken dat sprake is van bijzondere omstandigheden. Meestal is zo’n omstandigheid dat uitzicht op legalisatie bestaat. Het komt vaak voor dat de vergunningaanvraag (al) loopt. De betrokkene zal bepleiten dat die vergunning verleend zal moeten worden en dat de (inmiddels al verrichtte) werkzaamheden daarmee zullen worden gelegaliseerd. Als de rechter dat aannemelijk vindt, kan hij of zij de handhaving voorlopig een halt toeroepen.

Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter. Dat betekent dat het nog aan de ‘gewone’ rechter is om hierover te oordelen. Dit gebeurt als de gemeente uw bezwaarschrift ongegrond verklaart en u daartegen beroep aantekent. Die zogenoemde bodemrechter is níet aan het oordeel van de voorzieningenrechter gebonden. In de meeste gevallen is het oordeel van de bodemrechter wel vergelijkbaar. En tóch blijft het risico bestaan dat de bodemrechter anders oordeelt. Dat maakt een dergelijke zaak wel enigszins spannend. Als u zo goed mogelijk beslagen ten ijs wilt komen, dan is gedegen advisering en een goede inschatting van uw kansen belangrijk!

 

Hoe doorslaggevend is een welstandsadvies in het monumentenrecht?

De Wet algemene bepalingen omgevingsrecht bepaalt dat het belang van de monumentenzorg zich niet mag verzetten tegen het wijzigen van een rijksmonument. Ook schrijft de gemiddelde erfgoedverordening van provincies en gemeenten voor dat het wijzigen van een provinciaal of gemeentelijk monument niet in strijd mag zijn met het belang van de monumentenzorg. De erfgoed- of monumentencommissie toetst of hiervan sprake is en brengt daarover advies uit.

Zodra de eigenaar van een gebouwd monument een omgevingsvergunning aanvraagt, bijvoorbeeld voor bouwactiviteiten of gewijzigd gebruik van het monument, dan schakelt het college van burgemeester en wethouders deskundigheid in. De meeste erfgoedverordeningen voorzien in een erfgoed- of monumentencommissie. Deze commissie adviseert het college over de toelaatbaarheid van de activiteiten waarvoor een omgevingsvergunning wordt gevraagd en toetst de aanvraag aan het belang van de monumentenzorg. In de praktijk ontstaat nog wel eens discussie over hoe doorslaggevend het advies is.

Om tot een advies te komen toetst de commissie de aanvraag onder meer aan het beleid van het betreffende bestuursorgaan, waaronder bijvoorbeeld de erfgoedvisie of de welstandsnota. De commissie adviseert gemotiveerd of – in geval van een monument –  het belang van de monumentenzorg zich verzet tegen de activiteit(en) van de gevraagde omgevingsvergunning.

Het uitgangspunt is dat het college de verantwoordelijkheid draagt van de beoordeling of het belang van de monumentenzorg zich verzet tegen de gevraagde omgevingsvergunning. De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft dit in een recente uitspraak wederom bevestigd. Een vaste overweging van de Raad van State is dat het bestuursorgaan aan het advies van de commissie doorslaggevende betekenis mag toekennen, hoewel het er niet aan is gebonden. Het bestuursorgaan hoeft in dat geval zijn besluit niet nader toe te lichten. Dit is anders indien het advies van de commissie zodanige gebreken vertoont dat het bestuursorgaan dit advies niet (zonder meer) aan zijn beslissing ten grondslag had mogen leggen. Ook zal het bestuursorgaan moeten motiveren als het een ter tafel gekomen advies van een deskundige derde persoon of instantie niet volgt.

Het voorgaande geldt ook voor de welstandscommissie. Deze commissie vindt zijn bestaansrecht in de Woningwet en ziet op de reguliere (niet zozeer monument-gerelateerde) bouwactiviteiten. De welstandscommissie wordt gedefinieerd als een onafhankelijke commissie die aan het college van burgemeester en wethouders advies uitbrengt ten aanzien van de vraag of het uiterlijk of de plaatsing van een bouwwerk, waarvoor een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het bouwen van dat bouwwerk is ingediend, in strijd is met redelijke eisen van welstand.

Duidelijk is dat het advies van de erfgoed-, monumenten- of welstandscommissie een belangrijke rol speelt in de vergunningverlening, óók in het monumentenrecht. Een besluit dat afwijkt van een dergelijk advies vraagt van het bestuursorgaan een goede motivering.

 

Bron: ECLI:NL:RVS:2019:1104

Wat is nu precies de omvang van de bescherming van een monument?

De aanwijzing van een monument gaat gepaard met een zogenoemde redengevende omschrijving. Daarin is opgetekend wat maakt dat het object van monumentale waarde is. Zo kan bijvoorbeeld de bouwstijl of de vormgeving van de voorgevel van monumentale waarde zijn. Ook worden boerderijen wel als monument aangewezen omdat deze doen denken aan de vroegere agrarische situatie of dragen Zaanse Huisjes bij aan de herkenbare uitstraling van het gebied. Monumenten komen in alle soorten voor.

Bij de besluitvorming op een aanvraag van een omgevingsvergunning, om bijvoorbeeld het monument gewijzigd te gebruiken, te verbouwen of te slopen, is de redengevende omschrijving leidend. De daarin opgenomen monumentale waarden zullen zoveel als mogelijk bewaard moeten blijven. Tegelijk staat met regelmaat ter discussie wat nu precies wordt beschermd aan het object. Zijn dat alleen de onderdelen die expliciet worden vermeld in de redengevende omschrijving? Of gaat de bescherming verder?

Het uitgangspunt is dat het gehele object als één geheel wordt beschermd door de aanwijzing als monument. Uit rechtspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State volgt dat het beschermd monument hetgeen is dat in de redengevende omschrijving als zelfstandige eenheid wordt genoemd. Wát dan als een zelfstandige eenheid moet worden gezien, wordt bepaald door wat bouwkundig en functioneel een onlosmakelijk geheel vormt. Daarnaast is het privaatrechtelijke onderscheid tussen roerende en onroerende zaken ook van toepassing in het monumentenrecht, aldus de Raad van State.

Dit betekent dat zaken die naar verkeersopvatting onderdeel uitmaken van de hoofdzaak of daarmee zodanig zijn verbonden dat zij daarvan niet kunnen worden afgescheiden zonder dat beschadiging van betekenis wordt toegebracht, onderdeel uitmaken van het monument. Deze zaken genieten dus dezelfde bescherming als het monument waartoe zij behoren.

Kortom, een aanwijzing van een object als monument beschermt het gehele object voor zover dit object als zelfstandige eenheid moet worden gezien. Hierdoor is voor activiteiten zoals het gewijzigd gebruik, een verbouwing of sloop van het monument in alle gevallen een omgevingsvergunning vereist. Ook al wordt de activiteit verricht in of aan een deel van het object dat niet specifiek wordt genoemd in de redengevende omschrijving.

 

Bronnen: ECLI:NL:RVS:2016:2555, ECLI:NL:RVS:2013:BZ7541 en ECLI:NL:RVS:2005:AU0396

Het geven van een zienswijze op een voorgenomen aanwijzing is essentieel; anders géén beroep.

Als het rijk, de provincie of de gemeente voornemens is een object aan te wijzen als monument, dan is een vooraankondiging van dat voornemen gebruikelijk. U wordt dan in de gelegenheid gesteld een zienswijze te geven op de voorgenomen aanwijzing.  Ondanks dat de vooraankondiging informeler aanvoelt dan het uiteindelijke formele aanwijzingsbesluit, is het belangrijk dat u direct al een zienswijze kenbaar maakt. Doet u dit niet, dan mist u de mogelijkheid om bezwaar te maken en uiteindelijk beroep in te stellen tegen het aanwijzingsbesluit. Let op dus!

De vooraankondiging

De vooraankondiging van het voornemen van de aanwijzing bevat veelal de mededeling dat onderzoek wordt gedaan naar de monumentale waarden van het object. Zo wordt de daartoe aangewezen adviescommissie bijvoorbeeld gevraagd daarover te adviseren.

Ook bevat de vooraankondiging doorgaans de mededeling  dat vanaf dát moment op grond van de wet- en regelgeving het object zogenoemde voorbescherming geniet. Dit betekent dat het object al wordt beschermd als ware een monument, tot het moment dat het daadwerkelijke aanwijzingsbesluit volgt. Het verbod op sloop, wijziging en ontsiering van het object geldt dus al vanaf dat moment.

De brief met het voornemen geeft de termijn voor het kenbaar maken van een zienswijze. Nadat de zienswijze is ontvangen, wordt daarop gereageerd en volgt het daadwerkelijke besluit.

Kenbaar maken van een zienswijze is van groot belang

De fase van de zienswijze heeft een minder formeel karakter dan de fasen van bezwaar en beroep. Tóch is het belangrijk dat u als belanghebbende al tegen de voorgenomen aanwijzing ageert en dus een zienswijze kenbaar maakt. Sterker nog, de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt in artikel 6:13 dat de bevoegdheid tot het instellen van beroep vervalt als u geen zienswijze kenbaar maakt in de fase van het voornemen. Met andere woorden, in dat geval vervalt uw mogelijkheid op te komen tegen het definitieve aanwijzingsbesluit.

Oók al voelt de fase van het voornemen informeel aan en óók al moet nog daadwerkelijk onderzoek worden gedaan naar de monumentale waarden van het object; het kenbaar maken van een zienswijze is van groot belang.

 

Gebruik van een monument in strijd met het bestemmingsplan en de gefaseerde aanvraag van de omgevingsvergunning

De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) deed recent een interessante uitspraak over de gefaseerde aanvraag van een omgevingsvergunning. De verschillende onlosmakelijk verbonden activiteiten staan hierbij centraal. Aanleiding om nog eens stil te staan bij deze complexe materie!

In de kwestie waarop deze uitspraak ziet gaat het om het gebruik van een boerderij in strijd met het bestemmingsplan. In plaats van wonen wil de aanvrager de boerderij verhuren als recreatief verblijf. Voor dit gewijzigd gebruik is een omgevingsvergunning aangevraagd.

Tegelijkertijd is de boerderij een rijksmonument. Gewijzigd gebruik van het monument is een afzonderlijke vergunningplichtige activiteit. Hiervoor werd géén omgevingsvergunning gevraagd.

Na de ontvangst van de aanvraag van de omgevingsvergunning heeft het college van B&W de aanvraag behandeld alsof het óók ziet op het gewijzigd gebruik van de boerderij als monument. Omdat het een rijksmonument is, wordt de uitgebreide voorbereidingsprocedure voorgeschreven, in plaats van de reguliere (korte) procedure. Het college zet de uitgebreide voorbereidingsprocedure in gang, naar achteraf oordeel van de ABRvS onterecht.

Op het moment dat de aanvrager meerdere onlosmakelijke activiteiten wil verrichten, geeft artikel 2.7 Wabo de mogelijkheid om éérst voor de activiteit gebruik in strijd met het bestemmingsplan een omgevingsvergunning aan te vragen. Het zogenoemde gefaseerd aanvragen. Zodoende kan de uitkomst van de eerste omgevingsvergunning worden afgewacht vóórdat een aanvraag voor de andere onlosmakelijke activiteiten wordt gedaan. Daarbij moet vaak uitvoerige onderbouwing worden gegeven, bijvoorbeeld voor het gewijzigd gebruik van het rijksmonument zoals in deze kwestie.

Als gevolg van het gefaseerd aanvragen mocht het college de aanvraag enkel in behandeling nemen als het gebruik in strijd met het bestemmingsplan. Daarop is de reguliere (korte) voorbereidingsprocedure van toepassing. Het college had dus de reguliere voorbereidingsprocedure moeten toepassen, in plaats van de uitgebreide variant.

De ABRvS bevestigt nogmaals dat de activiteit waarop de vergunningaanvraag betrekking heeft bepaalt of een reguliere of een uitgebreide voorbereidingsprocedure moet worden gevolgd.

 

Bron: ECLI:NL:RVS:2019:157

Het verbouwen van een monument en de omgevingsvergunning

Voor een verbouwing is al snel een omgevingsvergunning nodig. Doorgaans beter bekend als de bouwvergunning. De regels stellen bepaalde (eenvoudige) activiteiten vrij van de vergunningplicht. Tegelijkertijd kunt u er bij een meer omvangrijke verbouwing vrijwel vanuit gaan dat een bouwvergunning nodig is. Ook als het pand een monument betreft is dit niet anders.

Sinds enkele jaren regelt de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht dat de omgevingsvergunning meerdere activiteiten kan omvatten. Dit is ook relevant voor de eigenaar van een monument. Náást de bouwvergunning is dan ook een – vaak zo genoemde – monumentenvergunning vereist. In dat geval wordt de omgevingsvergunning dus voor meerdere activiteiten aangevraagd, zowel bouwen als het wijzigen van het monument. Zonder de vergunning is het verboden de activiteiten uit te voeren .

Ten aanzien van de vergunningplicht maakt de wet onderscheid tussen rijksmonumenten en provinciale en gemeentelijk monumenten. Voor het rijksmonument regelt de wet de vergunningplicht voor de volgende activiteiten:

  • Het slopen, verstoren, verplaatsen of in enig opzicht wijzigen van een rijksmonument;
  • Het herstellen, gebruiken of laten gebruiken van een rijksmonument op een zodanige wijze dat het wordt ontsierd of in gevaar wordt gebracht.

Voor het provinciale of het gemeentelijk monument geldt dezelfde vergunningplicht, op de voorwaarde dat dit wordt geregeld in een daartoe strekkende provinciale- of gemeentelijke verordening, doorgaans betiteld als erfgoedverordening of monumentenverordening. Deze verordening speelt dus een belangrijke rol.

Bij de vergunningverlening is de redengevende omschrijving (bij het aanwijzingsbesluit) belangrijk. Daarin is de monumentale waarde van het object omschreven. Ware het niet dat in deze omschrijving vaak niet (voldoende) deugdelijk en kenbaar wordt gemotiveerd wát van het object precies moet worden beschermd en waarom. Terwijl (in artikel 3:46 Awb) een dergelijke motivering wél wordt vereist. Het ontbreken van een dergelijke motivering resulteert bij de rechter vaak (helaas) in de bescherming van het object in zijn totaliteit.

Naast de wet- en regelgeving en redengevende omschrijving, speelt ook het bestemmingsplan een rol in de monumentenzorg en de vergunningverlening daar omheen.

Kortom, bent u van plan bouwactiviteiten te verrichten aan uw monument? Zorg dan in ieder geval dat u de omgevingsvergunning aanvraagt voor álle activiteiten. Dus ook voor het wijzigen van het monument. Zo voorkomt u dat de wijzigingen op een later moment wellicht weer ongedaan moeten worden gemaakt.

 

Wie is belanghebbende bij de aanwijzing van een object als monument?

Als een object wordt aangewezen als monument, dan kan tegen dat besluit bezwaar en beroep worden aangetekend. Degene die bezwaar en beroep instelt, moet wél kunnen worden aangemerkt als belanghebbende. De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) heeft zich hierover uitgelaten, in een interessante uitspraak over een bunker uit de Tweede Wereldoorlog, nu in eigendom van de gemeente Amstelveen.

 

Belanghebbende in het monumentenrecht
Uit vaste rechtspraak volgt dat bij een aanwijzingsbesluit van een object als monument, in principe alleen de eigenaar of anderszins zakelijk gerechtigde van het object is aan te merken als belanghebbende. De ABRvS merkt daarbij op dat omwonenden, huurders, andere gebruikers van het betreffende object, geen belanghebbende kunnen zijn bij een dergelijk aanwijzingsbesluit. Dit heeft te maken met het feit dat de aanwijzing als monument niet de bestemming van het object wijzigt. Het levert daarmee dus niet snel een belang op voor anderen dan de eigenaar of zakelijk gerechtigde. Wijziging van (de bestemming van) een object, gebeurt immers bij andersoortige besluiten.

 

Vereniging ‘Sloop de Bunker’ als belanghebbende

In deze kwestie meent de vereniging Sloop de Bunker óók belanghebbende te zijn bij de aanwijzing van de bunker als monument. Het doel van de vereniging is namelijk onder andere het nastreven van de sloop van de bunker. De aanwijzing beschermt de bunker tegen de eventuele toekomstige sloop van de bunker. Daarmee wordt het doel van de vereniging doorkruist. De vraag deed zich voor of de vereniging daardoor ook als belanghebbende kan worden beschouwd.

Ondanks de hoofdregel dat eigenlijk alleen de eigenaar of zakelijk gerechtigde belanghebbende kan zijn bij een aanwijzingsbesluit, besloot de ABRvS dat de vereniging Sloop de Bunker inderdaad óók als belanghebbende moet worden aangemerkt. Het bezwaar en beroep van de vereniging moet door de gemeente Amstelveen worden betrokken in de besluitvorming.

Deze uitspraak wijzigt weliswaar niet zozeer de hoofdregel, maar is daardoor niet minder interessant. Het toont aan dat zich tóch een situatie kan voordoen waarin – naast de eigenaar of zakelijk gerechtigde – een andere partij belanghebbende kan zijn bij de aanwijzing van het monument in spe.

 

Afschaffing monumentenaftrek? De Wet fiscale maatregel rijksmonumenten veroorzaakt onrust.

Op 16 oktober 2018 heeft de Tweede Kamer het wetsvoorstel “Wet fiscale maatregel rijksmonumenten” aangenomen. Hierin wordt voorgesteld dat de fiscale monumentenaftrek – al met ingang van 2019 – moet worden omgezet in een subsidie. Dit heeft potentieel verstrekkende gevolgen, zowel voor eigenaren van rijksmonumenten als voor projectontwikkelaars die zich bezig houden met de renovatie en verduurzaming van rijksmonumenten. Hoe zit dit en wat is de stand van zaken van deze maatregel?

 

Monumentenaftrek voor rijksmonumenten

Tot op heden zijn de kosten voor onder andere het verbouwen, verduurzamen en onderhouden van een rijksmonument onder omstandigheden fiscaal aftrekbaar. Dit maakt het houden van een dergelijk monument voor de eigenaar financieel aanzienlijk dragelijker. De monumentenaftrek is niet alleen van groot belang voor eigenaren, maar ook voor projectontwikkelaars. Juist mede vanwege deze fiscale tegemoetkoming, wordt gestimuleerd dat rijksmonumenten zo veel mogelijk bewaard blijven en projectmatig optimaal geschikt gemaakt kunnen worden voor gebruik door bedrijven, die zich willen vestigen in een prachtig en duurzaam monument.

Daar waar de kosten nu nog fiscaal kunnen worden afgetrokken, moet dit volgens het wetsvoorstel worden omgezet naar een subsidie. De voorspelbaarheid van de fiscale monumentenaftrek, kent een subsidieregeling niet. Het is op voorhand minder gemakkelijk vast te stellen wat exact de subsidie zal zijn. Ook zal bij financiering een aanspraak op een subsidie veelal niet worden meegenomen door een financier, terwijl dat met de fiscale monumentenaftrek doorgaans wél het geval is.

 

Naar een subsidieregeling

Minister Van Engelshoven schrijft in haar brief aan de Tweede Kamer, “Erfgoed Telt (..)”, onder meer dat met de subsidieregeling de kwaliteit van de uitvoering van onderhoudswerkzaamheden beter zullen worden gewaarborgd. Zij koppelt dit aan de mogelijkheid de onderhoudswerkzaamheden aan rijksmonumenten te kunnen toetsen en de beschikbare middelen in de monumentenzorg doelmatiger te kunnen besteden.

In de wereld van de monumentenzorg zijn signalen waarneembaar, dat deze maatregel de rem zet op de stimulering van de investering in rijksmonumenten. De zorg bestaat dat de afschaffing van de monumentenaftrek dermate vergaande financiële gevolgen zal hebben, dat eigenaren en projectontwikkelaars worden vertraagd of zelfs worden verhinderd in hun plannen.

 

Naar de Eerste Kamer

Naar verwachting zal het wetsvoorstel begin december van dit jaar nog plenair door de Eerste Kamer worden behandeld. Indien het wetsvoorstel wordt aangenomen, dan zal de maatregel al met ingang van 2019 moeten ingaan. Hierdoor ontkomen projectontwikkelaars er niet aan nu al te anticiperen op de voorgestelde maatregelen.

 

« Vorige paginaVolgende pagina »