DeClerck

Wijzigen monument zonder vergunning? Last onder dwangsom of bestuursdwang niet uitgesloten!

Voor de wijziging van het monument is al snel een vergunning nodig. De zogenoemde omgevingsvergunning. Dit bepaalt de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Maar wat nu als de eigenaar het monument wijzigt en daarvoor geen vergunning heeft, terwijl dat wel nodig was? Al snel wordt een last onder dwangsom opgelegd!

Het wijzigen van het monument – slopen, verbouwen of anderszins verbeteren – vereist in veel gevallen een omgevingsvergunning. Veel gehoord is de wens om te isoleren, bijvoorbeeld door het aanbrengen van nieuw glas. Of het vervangen van kozijnen. Ook voor dit soort activiteiten moet worden uitgegaan van de vergunningplicht. Nu het gaat om een monument, is in een dergelijk geval náást de ‘bouwvergunning’ ook een vergunning nodig om het monument te mogen wijzigen. Tweeledig dus.

Wijzigingen waarvoor géén vergunning nodig is, zien voornamelijk op regulier onderhoud. Het behoud van het monument. Bijvoorbeeld het in dezelfde kleur overschilderen van houtwerk of het op dezelfde wijze herstellen van pleisterwerk. Het veranderen van vormgeving, detaillering, profilering, materiaalsoort en kleur zijn dan weer niet zonder vergunning toegestaan.

Als veranderingen worden aangebracht aan het monument, zonder daartoe benodigde vergunning, heeft de gemeente als toezichthouder verschillende bevoegdheden. Dit is geregeld in de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De twee belangrijkste bevoegdheden zijn de last onder dwangsom en bestuursdwang.

 

Last onder dwangsom

De last onder dwangsom is veruit het meest gebruikte middel. Deze last wordt gebruikt om overtredingen te doen eindigen. In de last omschrijft de gemeente welke overtreding moet worden beëindigd, binnen welke termijn. Die termijn wordt de begunstigingstermijn genoemd. Het is een besluit waartegen bezwaar kan worden gemaakt. Bij uitblijven van bezwaar, komt het besluit vast te staan en móet aan de last worden voldaan. Eerst pas bezwaar maken als de dwangsom al wordt ingevorderd, kan te laat zijn!

Als de overtreding voor de gestelde tijd niet is beëindigd, dan wordt een dwangsom opgelegd. Ook al wordt de dwangsom betaald, de overtreding moet nog steeds worden beëindigd. Ten aanzien van monumenten komt het regelmatig voor dat de gemeente – onder oplegging van een last onder dwangsom – eist dat bepaalde (illegaal verrichte) wijzigingen ongedaan worden gemaakt. Dit betekent meestal dat het monument weer in oorspronkelijke staat moet worden teruggebracht. Hier kan de eigenaar van een monument voor een grote uitdaging komen te staan, als bijvoorbeeld oude oorspronkelijke materialen zijn verwijderd. In de praktijk blijkt het nogal eens een moeilijkheid om het oorspronkelijke materiaal weer te bemachtigen. Soms is zelfs reconstructie van het oorspronkelijke niet meer mogelijk. Als de gemeente dan tóch de last onder dwangsom oplegt, komt de eigenaar in een lastige positie. Helemaal als deze geen gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid om bezwaar te maken tegen de last onder dwangsom.

 

Bestuursdwang

Uit de praktijk blijkt dat bestuursdwang nogal eens wordt toegepast als het opleggen van een last onder dwangsom niet heeft geholpen. Maar ook als een situatie bestaat waaraan onmiddellijk een einde moet worden gemaakt, bijvoorbeeld omdat sprake is van een gevaarlijke situatie of een overtreding. Bijvoorbeeld indien het monument vanwege een gebrek in gevaarlijke staat verkeert, wat spoedig moet worden hersteld. De gemeente zal éérst de eigenaar van het monument in de gelegenheid stellen de situatie te beëindigen. Doet de eigenaar dit niet, dan treedt in dat geval de gemeente zelf op. De kosten daarvan worden in principe doorbelast aan de eigenaar.

Bestuursdwang kan in bepaalde gevallen ook preventief worden toegepast. Bijvoorbeeld als aannemelijk is dat acuut gevaar zal ontstaan, voor het monument zelf of voor andere zaken of personen.

Ook voor het besluit tot bestuursdwang geldt dat daartegen bezwaar openstaat. Vaak wordt eerst al een voornemen tot de bestuursdwang geuit, waardoor eerst nog een zienswijze kan worden geuit. Voor de geadresseerde is het uiten van een zienswijze of het aantekenen van bezwaar de enige manier op ertegen op te komen. Een kans om niet te laten schieten.

Duidelijk is dat bestuursdwang ingrijpender is dan de last onder dwangsom. Beide middelen worden wel degelijk gebruikt in de praktijk. Een eigenaar van het monument wordt er vaak door verrast, maar moet wel direct handelen. De bezwaar- en beroepstermijnen zijn kort. Als daarvan geen gebruik wordt gemaakt, staat het besluit vast en moet voldaan worden aan de instructies van de gemeente.

 

Heeft u vragen of de last onder dwangsom of bestuursdwang? Neemt u gerust vrijblijvend contact op!

 

Wijzigen van uw monument. Is vooroverleg zinvol?

Het informeel vooroverleg; overheidsinstanties sturen er doorgaans op aan. De praktijk wijst nogal eens uit dat het vooroverleg niet tot een bevredigende uitkomst leidt. Wel kost het vaak veel tijd en levert het vertraging op. Wat is de status van het vooroverleg? Is het wel zinvol? Wat zijn de juridische gevolgen? Vragen die veel voorbij komen in de praktijk.

 

Uw wilt bijvoorbeeld uw monument verbouwen of wijzigen. De wetgeving verplicht u hiertoe een omgevingsvergunning aan te vragen bij uw gemeente. Veelal zal een gemeente aansturen op informeel vooroverleg. Feitelijk kijkt de gemeente al mee in het voortraject, in aanloop naar de aanvraag van de omgevingsvergunning. De betreffende gemeenteambtenaar kan al in een vroeg stadium meedenken en bijsturen, zodat de uiteindelijke aanvraag eerder tot de daadwerkelijke verlening van de vergunning zal leiden.

 

Voornamelijk in de monumentenpraktijk blijkt nogal eens dat eigenaren van een monument vastlopen in het vooroverleg. Meestal wordt het vooroverleg gevoerd met de plaatselijke monumenten- of erfgoedcommissie. Deze commissie beoordeelt of de beoogde wijziging van het monument aansluit bij het belang van de monumentenzorg en het stedenbouwkundig belang.

Meer dan eens halen plannen van monumenteneigenaren de eindstreep niet in het vooroverleg. Ideaal is als de betrokken commissie aangeeft welke verbeteringen moeten worden doorgevoerd, zodat het plan alsnog leidt tot een daadwerkelijke omgevingsvergunning.

 

Belangrijk is dat partijen dit informeel vooroverleg zo constructief mogelijk benutten. Toch voelen betrokken eigenaren van monumenten zich soms onvoldoende gehoord. Het idee kan leven dat de commissie niet openstaat voor de plannen en niet bereid is enigszins mee te bewegen. Echter, meestal is dat toch niet het geval. Een commissie bestaat uit specialisten en liefhebbers. Het daadwerkelijke probleem zit veelal in het feit dat partijen elkaar niet verstaan. De leden van de commissie zijn specialist en ervaren op gebied van de monumentenzorg en bekijken de kwestie ook op die manier. De eigenaar van het monument is doorgaans onervaren in de wereld van de monumentenzorg en verstaat de commissie niet altijd. Om het informeel vooroverleg zinvol te benutten is het belangrijk dat partijen elkaar juist wel verstaan. Soms kan het helpen om de terugkoppeling van de commissie voor te leggen aan een architect of een jurist, afhankelijk van de inhoud van de terugkoppeling.

 

De conclusie van het vooroverleg kan ook zijn dat de eigenaar van het monument en de commissie het niet met elkaar eens worden. In dat geval staat het de eigenaar van het monument vrij een formele aanvraag van de omgevingsvergunning in te dienen. Als die aanvraag tot een afwijzing leidt, zal de gemeente moeten motiveren waarom de aanvraag wordt afgewezen. Die motivering zal het besluit van de gemeente moeten rechtvaardigen. Tegen het afwijzende besluit staat vervolgens bezwaar en beroep open.

 

Het inschakelen van een deskundige architect of jurist tijdens het vooroverleg kan ertoe leiden dat het vooroverleg zo nuttig mogelijk wordt gebruikt. Zodoende kan worden voorkomen dat de kwestie escaleert en bezwaar en beroep nodig is om de aanpassingen aan het monument te mogen uitvoeren.

 

Loopt u vast in het vooroverleg of heeft u vragen over bezwaar of beroep? Bel gerust eens om vrijblijvend te sparren!

 

Bezwaar tegen de aanwijzing als monument? Zo ziet de procedure eruit in 4 stappen.

In veel gevallen is het de gemeente die uw object aanwijst als monument. In dat geval spreken we van een gemeentelijk monument. Die aanwijzing brengt mee dat uw object wordt beschermd door de Erfgoedwet en (doorgaans) de gemeentelijke Monumentenverordening of Erfgoedverordening. De situatie kan ontstaan dat u als eigenaar het niet eens bent met die aanwijzing. De procedure om de aanwijzing te stoppen bestaat uit de volgende 4 stappen.

 

1. Zienswijze op de ‘voorgenomen aanwijzing’

Doorgaans zal de gemeente u een brief sturen waarin staat dat de gemeente voornemens is uw object aan te wijzen als gemeentelijk monument. Dit wordt een voorgenomen besluit genoemd. Het voornemen gaat meestal gepaard met ’de redengevende omschrijving’. Daarin vermeldt de gemeente welke aspecten van het object volgens haar monumentale waarden bezitten. Dit kan bijvoorbeeld gaan om de gevel van een prachtige 19e-eeuwse boerderij of de sierlijsten en kinderbintjes van een karakteristiek grachtenpand. Uit de redengevende omschrijving moet het belang van bijvoorbeeld de cultuurhistorische waarde of de waarde voor de wetenschap blijken. Dit belang zal dermate zwaar moeten wegen dat een monumentale status (en daarmee bescherming) wordt gerechtvaardigd. Een veel gezien struikelpunt is dat de redengevende omschrijving (veel) te ruim wordt opgesteld, waardoor onduidelijk is waarom het object precies moet worden beschermd. De gemeente moet dit concreet maken en mag daarbij niet verzaken.

Verder zal de gemeente inzicht geven in het advies van de erfgoedcommissie of welstandscommissie. Een dergelijke commissie zal door de gemeente bevraagd zijn over de mogelijkheden en het belang om het object aan te wijzen als gemeentelijk monument.

Een belangrijk aandachtspunt is verder dat vanuit de meeste Erfgoed- of Monumentenverordeningen ‘voorbescherming’ rust op uw object, vanaf het moment dat de gemeente de vooraankondiging van de aanwijzing doet. Die voorbescherming betekent dat het object – nog voordat de aanwijzing is komen vast te staan – al wordt beschermd als monument. Aanpassing van het object zonder vergunning is dan al niet meer toegestaan en kan zelfs leiden tot ‘een bouwstop’.

Het uiten van een zienswijze is een essentiële voorwaarde om in het vervolg verdere (gerechtelijke) actie te kunnen ondernemen tegen de aanwijzing. Ondanks dat de zienswijzeprocedure erg informeel aanvoelt, zal het niet benutten van deze mogelijkheid ertoe leiden dat in een later stadium geen beroep kan worden ingediend bij de rechtbank.

 

2. Bezwaar tegen ‘het aanwijzingsbesluit’

Helaas komt het met regelmaat voor dat de geuite zienswijze door de gemeente als onvoldoende wordt beoordeeld om de aanwijzingsprocedure stop te zetten. De gemeente zal dan het formele besluit nemen tot aanwijzing van het object als gemeentelijk monument. Dit besluit zal de gemeente moeten motiveren, waaruit ook moet blijken waarom de zienswijze niet heeft geleid tot het stopzetten van de aanwijzingsprocedure.

Tegen dit formele aanwijzingsbesluit kunt u bezwaar aantekenen. Hiervoor heeft u een termijn van (slechts) zes weken. Het indienen van ‘pro forma’ bezwaar zal de termijn nog wat kunnen oprekken. Het missen van deze termijn is fataal, waardoor de aanwijzing als monument komt vast te staan. Een belangrijk aandachtspunt dus!

Bij het aantekenen van bezwaar is het belangrijk dat u nieuwe punten naar voren brengt. Slechts een kopie van de zienswijze is onvoldoende. De argumenten en motivering van de gemeente – onder andere ter afwijzing van de zienswijze – zullen daarom voornamelijk het onderwerp zijn in de bezwaarprocedure. Uiteraard samen met alle eerder naar voren gebrachte argumenten.

Nadat de gemeente het bezwaarschrift heeft ontvangen zal doorgaans een ‘hoorzitting’ voor de bezwaaradviescommissie plaatsvinden. Daarin kunt u het bezwaar nog eens mondeling toelichten. Deze bezwaaradviescommissie – die veelal bestaat uit ambtenaren van de gemeente en soms ook externe vakspecialisten – brengt vervolgens een advies uit aan de gemeente. Hierna neemt de gemeente een ‘beslissing op bezwaar’. Daarin zal de gemeente het advies van de bezwaaradviescommissie moeten laten meewegen. De gemeente is echter niet gebonden aan dit advies. Maar, het links laten liggen van dit advies zal de gemeente wel goed moeten kunnen motiveren bij haar beslissing op bezwaar.

 

3. Beroep bij de bestuursrechter

Als de beslissing op uw bezwaarschrift niet naar tevredenheid is, staat de mogelijkheid van het instellen van beroep bij de bestuursrechter open. Dit beroep wordt ingesteld bij de rechtbank waaronder de betreffende gemeente valt, binnen zes weken vanaf de beslissing op bezwaar. Ook deze termijn kan in beginsel worden opgerekt met een pro forma beroepschrift.

De bestuursrechter zal terughoudend toetsen. Dat betekent dat de rechter beoordeelt of de gemeente ‘in redelijkheid tot het genomen besluit heeft kunnen komen’. De bestuursrechter zal beoordelen of het begrijpelijk is dat de gemeente de aanwijzing als monument heeft doorgezet. De redelijkheid van het besluit kan ontbreken, bijvoorbeeld als de gemeente niet het advies van de bezwaaradviescommissie heeft opgevolgd én niet goed uitlegt waarom zij dit advies in de wind slaat.

Tijdens de beroepsprocedure kan blijken dat de gemeente de aanwijzingsprocedure had moeten stopzetten, bijvoorbeeld omdat u heeft aangetoond dat het object géén of onvoldoende monumentale waarden bezit. Dit kunt u aantonen door het inschakelen van een eigen deskundige, die deskundig is in het beoordelen van erfgoed. Een dergelijke contra expertise is van grote waarde. Niet enkel in de beroepsfase, maar soms ook al in de bezwaarfase.

Als de bestuursrechter oordeelt dat de gemeente wél in alle redelijkheid tot het aanwijzingsbesluit heeft kunnen komen, dan zal uw beroep ongegrond worden verklaard.

 

4. Hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Bij een negatieven uitspraak van de bestuursrechter is het mogelijk om – wederom binnen zes weken, in beginsel wederom op te rekken met een pro forma beroepschrift – hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: “de Afdeling”). De Staatsraden van de Afdeling zullen beoordelen of het oordeel van de bestuursrechter terecht is geweest. In zoverre vindt de rechterlijke toets opnieuw plaats. Wederom gaat het om de vraag of de gemeente in redelijkheid tot het aanwijzingsbesluit heeft kunnen komen.

 

Tip!

Een belangrijke tip voor de bezwaar- en beroepsprocedures is de gemeente en de rechtbank te vragen om een vergoeding voor de gemaakte proceskosten toe te wijzen. De gemeente zal u – als u gelijk krijgt – tegemoet moeten komen in de kosten van de procedure(s)

 

Goede inschatting van de kansen is essentieel!

Al met al kan de weg van de zienswijze tot aan de hoogste bestuursrechter lang zijn. Tegelijk kan die weg ook erg succesvol zijn. Dit valt of staat met een goede inschatting van de kansen op voorhand. Uiteraard bent u overgeleverd aan de beoordeling van de zaak door externe instanties en is op voorhand niets zeker. Echter, wel kan al op voorhand uit het procesadvies volgen dat er goede argumenten zijn om het aanwijzingsbesluit aan te tasten. Laat u daarom goed adviseren, u krijgt maar één kans om de aanwijzing als monument tegen te gaan!

Heeft u vragen of hulp nodig? Neemt u gerust contact met ons op!

 

De redengevende omschrijving en de bescherming van het monument

Bij de aanwijzing van een gemeentelijk- of rijksmonument wordt een redengevende omschrijving opgesteld. Uit die beschrijving moet precies blijken waarom het object monumentale waarden toekomt en wat precies moet worden beschermd. Hoe belangrijk is die precieze omschrijving van de monumentale waarden en hoe vergaand wordt het monument beschermd?

De hoofdregel in het monumentenrecht is dat het gehele monument onder de bescherming valt, ook al worden niet alle aspecten of karakteristieken van het object genoemd in de redengevende omschrijving. Dit volgt uit de wet en de rechtspraak daarover. Dit betekent dat als de eigenaar van een monument wijzigingen wil aanbrengen, dat daarbij de gehele omvang van het monument een rol speelt. Ook al focust de redengevende omschrijving – die vaak nog niet eens één pagina beslaat – zich doorgaans slechts op enkele onderdelen van het object. Het gehele object geniet in beginsel monumentale bescherming. Uiteraard kan dit in specifieke gevallen soms anders zijn.

Tegelijkertijd is er rechtspraak waaruit duidelijk volgt dat de redengevende omschrijving niet (te) ruim mag worden geïnterpreteerd (zie ECLI:NL:RVS:2017:2351). Dit wordt ook wel vertaald als de verplichting van de overheid om bij de aanwijzing van een monument heel precies te zijn over welke monumentale waarden moeten worden beschermd. Maar hoe verhoudt dit zich dan met de gedachte dat in beginsel het hele object monumentale bescherming geniet, óók als niet alle aspecten of karakteristieken worden genoemd in de redengevende omschrijving van het monument?

Uit het voorgaande blijkt wel hoezeer het monumentenrecht maatwerk is. Het voorgaande is niet  zo tegenstrijdig als dat het lijkt. Het is meer een duidelijke opdracht aan de autoriteiten om de reden voor de aanwijzing van een object als monument zo precies en volledig mogelijk op te schrijven. Ja, in beginsel wordt het gehele object beschermd als monument. En tegelijk wordt in het niet opnemen van bepaalde eigenschappen van het object ruimte gevonden om als eigenaar van een monument wijzigingen te mogen aanbrengen zónder dat dit de monumentale waarden behoeft aan te tasten. Duidelijk is dat de nadruk van de monumentale bescherming toch ligt op de onderdelen die in de redengevende omschrijving als monumentale waarden zijn omschreven. Het kan ook niet zo zijn dat de eigenaar van een monument helemaal niets meer kan wijzigen aan het object om de enkele reden dat het is aangewezen als gemeentelijk- of rijksmonument.

De verhouding tussen de monumentale bescherming van het gehele object en het duidelijke belang van het exact en volledig omschrijven van de monumentaal beschermingswaardige aspecten van het object, geeft de eigenaar van een monument de mogelijkheid het gesprek – met doorgaans de lokale gemeente – op het scherpst van de snede te voeren. Goed beargumenteren waarom bepaalde wijzigingen van het monument volgens u als eigenaar mogelijk zijn is daarbij essentieel.

Heeft u vragen over de aanwijzing of wijziging van uw gemeentelijk- of rijksmonument? Neemt u dat gerust contact met ons op. Wij adviseren u over de (on)mogelijkheden van uw monument.

 

Doorhalen inschrijving rijksmonument in het rijksmonumentenregister

Na het moment van inschrijving van een rijksmonument in het rijksmonumentenregister kan een aanleiding ontstaan om die inschrijving weer door te halen. Bijvoorbeeld vanwege de slechte of vervallen staat van het rijksmonument. In geval van renovatieplannen loopt de eigenaar van een rijksmonument dan met regelmaat tegen de beperkingen van de status van het rijksmonument aan. Het renoveren van het rijksmonument tot een bruikbaar pand gaat immers niet altijd hand in hand met de bescherming van het rijksmonument die de monumentenzorg beoogt. Recent is er een interessante uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: ABRvS) gepubliceerd. Aanleiding om nog eens stil te staan bij de vraag wanneer de eigenaar van een rijksmonument mag verwachten dat de inschrijving van het pand wordt doorgehaald in het rijksmonumentenregister.

De situatie dat een geschil ontstaat over het al dan niet doorhalen van het rijksmonument in het register is niet nieuw. Uit een eerdere uitspraak van de ABRvS blijkt dat het toetsingskader in zo’n geval bestaat uit grofweg twee stappen:

  1. De beoordeling of het pand nog steeds als rijksmonument kan worden aangemerkt, waarbij van belang is of er nieuwe feiten of omstandigheden zijn die een nieuw licht laten schijnen op de eerdere aanwijzing als rijksmonument;
  2. Indien hiervan sprake is dient een belangenafweging plaats te vinden tussen het algemeen belang bij het behoud van het rijksmonument en het (gestelde) belang bij de beëindiging van de status als rijksmonument.

Monumentale waarden van het rijksmonument

Aan de aanwijzing van een rijksmonument ligt een beoordeling ten grondslag op de aanwezigheid van monumentale waarden. Volgens de Erfgoedwet kunnen deze monumentale waarden bestaan uit schoonheid, betekenis voor de wetenschap of cultuurhistorische waarde. De aanwijzingsprocedure is omkleed met (procedurele) voorwaarden, waaronder de advisering door het betreffende college van burgemeester en wethouders en in bepaalde gevallen ook van de betreffende gedeputeerde staten. Na de aanwijzingsprocedure wordt het rijksmonument ingeschreven in het rijksmonumentenregister.

Als de monumentale waarden van het rijksmonument ter discussie komen te staan en de eerste stap moet worden genomen, dan volgt de Minister niet opnieuw de volledige aanwijzingsprocedure. Wel beoordeelt hij of nog steeds sprake is van de betreffende monumentale waarden: de schoonheid, de wetenschappelijk waarde of de cultuurhistorische waarde van het rijksmonument. Hij neemt daarbij de waarderingscriteria als uitgangspunt en betrekt bij zijn besluit de overwegingen die oorspronkelijk ten grondslag lagen aan de aanwijzing. Hiertoe wordt de Minister geadviseerd door deskundigen. Blijkt het rijksmonument inderdaad niet langer te beschikken over de monumentale waarden, dan komen we toe aan de tweede stap: de belangenafweging.

Afweging van het algemeen belang en het individuele belang

Het algemeen belang bij behoud van rijksmonumenten wordt onder andere gewaarborgd en bewaakt door de Erfgoedwet in combinatie met het rijksmonumentenregister. Het schrappen van een rijksmonument uit het register is een ambtshalve bevoegdheid van de Minister. Dat houdt in dat hem daarin beleidsvrijheid toekomt, wat de rechter terughoudend toetst. Die beleidsvrijheid van verklaart de tweede stap. Ten aanzien van onder meer het schrappen van een rijksmonument is de Beleidsregel van 25 juni 2016 opgesteld.

De Minister zal moeten onderzoeken of het algemeen belang bij het behoud van het rijksmonument moet wijken voor het individuele belang van de eigenaar van het rijksmonument. Oftewel of dat individuele belang zwaarder weegt. Een dergelijke situatie is denkbaar als een rijksmonument in vervallen staat verblijft, waardoor de monumentale waarden zodanig teniet zijn gegaan of zwaar beschadigd zijn geraakt, dat het terugbrengen van het pand in die staat het onmogelijke vergt. Wat overigens niet betekent dat (enkel) verhoogde verbouwingskosten automatisch zouden moeten leiden tot schrappen van het rijksmonument in het register. Hogere kosten zijn gebruikelijk bij aanpassing van monumenten, waarvoor verschillende subsidies of fiscaliteiten ter beschikking (kunnen) zijn.

Op het moment dat sprake is van een vervallen en onbruikbaar geworden rijksmonument, dat onmogelijk kan worden gerenoveerd met behoud van monumentale waarden, dan zal de eigenaar schrapping van het rijksmonument wensen. Er kan dan sprake zijn van een situatie die geen uitzicht meer biedt op een oplossing waardoor aanleiding voor schrapping bestaat, aldus de aangehaalde beleidsregel. Nu de schrapping een ambtshalve bevoegdheid is, kan schrapping niet worden verzocht. Wél kan de Minister worden gewezen op onjuistheden in het rijksmonumentenregister. Met andere woorden, men kan de Minister erop wijzen dat een daarin opgenomen object vermoedelijk niet langer de status van rijksmonument behoort toe te komen. In zo’n geval is denkbaar dat het vasthouden aan het algemeen belang bij behoud van het rijksmonument onredelijk bezwarend zal zijn in vergelijking met het belang van de eigenaar van het rijksmonument. Degelijke onevenredigheid kan ertoe leiden dat het op de weg van de Minister ligt het rijksmonument te schrappen uit het rijksmonumentenregister.

Ondanks dat schrapping van het rijksmonument formeel niet kan worden aangevraagd, lijkt de eigenaar vanuit zijn individuele belang een dergelijke schrapping wel te kunnen initiëren. Een nauwkeurige aanpak is essentieel!

 

Het wijzigen van een monument onder de Omgevingswet

De inwerkingtreding van de Omgevingswet is al een aantal malen uitgesteld. Streefdatum is nu 1 januari 2023, maar het is nog maar de vraag of het dan ook gaat gebeuren. Als het eenmaal zover is, heeft dit ook voor de eigenaar van een gemeentelijk of Rijksmonument gevolgen. Bijvoorbeeld bij het wijzigen van het monument.

Op dit moment moet de eigenaar die het monument wil wijzigen een omgevingsvergunning vragen voor tenminste twee activiteiten: ‘bouwen’ en ‘wijzigen monument’. In mijn eerdere blog schrijf ik al over de (onlosmakelijke) samenhang tussen deze activiteiten. Bij de aanvraag van de omgevingsvergunning worden deze activiteiten los van elkaar beoordeeld. Als één van de activiteiten leidt tot het weigeren van de omgevingsvergunning, dan kan de wijziging van het monument niet doorgaan. De eigenaar van het monument is hierbij vanzelfsprekend belanghebbende. Deze kan in bezwaar komen tegen de weigering.

Met de komst van de Omgevingswet verandert het nodige, ook voor de eigenaar van het monument. Nog steeds spreekt men over het al dan niet verkrijgen van een omgevingsvergunning. De beoordeling van de aanvraag zal wel anders verlopen. De Rijksmonumenten en de gemeentelijk monumenten nemen daarin een verschillende zelfstandige positie in. De Omgevingswet noemt het wijzigen van een Rijksmonument een Rijksmonumentactiviteit en reguleert de wijziging van dit monument. Voor de bescherming van een gemeentelijk monument zal het Omgevingsplan van de gemeente handvatten moeten bieden.

Bij de beoordeling van de aanvraag van een omgevingsvergunning zal de vergunnende autoriteit de gevraagde activiteit(en) zowel ruimtelijk als technisch beoordelen. In de ruimtelijke beoordeling komt de waarde van het monument aan bod. Daarin zal een toets plaatsvinden of de gevraagde wijziging van het monument kan worden gedragen door het belang van de monumentenzorg.

De verschillende te beoordelen activiteiten zijn zogenoemde besluitonderdelen. Theoretisch vindt dan per besluitonderdeel de toets plaats of degene die ertegen wil opkomen is aan te merken als belanghebbende. Theoretisch; omdat in het geval van het wijzigen van het monument naar aller verwachting de discussie of de eigenaar van het monument al dan niet belanghebbende is bij ieder besluitonderdeel niet snel zal plaatsvinden. Neemt niet weg dat de belanghebbendheid óók onder de Omgevingswet weer met regelmaat onderwerp van het juridische gesprek zal zijn.

Er zijn nog veel ontwikkelingen te bespreken rond de komst van de Omgevingswet en de combinatie met de monumentenzorg. Wij houden u hiervan op de hoogte!

 

De vergunning voor het wijzigen van een monument: wat zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden activiteiten?

Bij aanpassing van een gemeentelijk monument of rijksmonument is meestal sprake van bouw of sloop. Daarnaast is veelal ook sprake van strijd met het bestemmingsplan en tegelijkertijd is in alle gevallen sprake van wijziging van het monument. Kortom, een drietal activiteiten waarvoor een omgevingsvergunning moet worden gevraagd. Bij de beoordeling van de gevraagde omgevingsvergunning beoordeelt het college van Burgemeester en Wethouders (hierna: het college) van de betreffende gemeente of alle gevraagde activiteiten mogelijk zijn.

De beoordeling van de gevraagde vergunning

Bij de beoordeling of de gevraagde activiteiten kunnen worden vergund toetst het college op basis van de ingediende gegevens en bescheiden of sprake is van strijd met onder andere:

  • De regels van het Bouwbesluit 2012;
  • De lokale bouwverordening van de betreffende gemeente;
  • Het vigerende bestemmingsplan, de beheersverordening, het exploitatieplan of vergelijkbare regelingen zoals de welstandsnota;
  • De redelijke eisen van welstand, tenzij het college afwijking alsnog mogelijk vindt;

Als strijdigheid bestaat met één van de bovenstaande regelingen, dan kan of moet het college de omgevingsvergunning weigeren.

Zoals genoemd kan sprake zijn van strijd met het bestemmingsplan. Bij die beoordeling is van belang wat in het bestemmingsplan is opgenomen over monumenten en de wijziging daarvan. Hetzelfde geldt voor een eventueel van toepassing zijnde welstandsnota van een gemeente.

De wijziging van het monument is een afzonderlijke activiteit waarop het college de vergunningaanvraag zal moeten beoordelen. De lokale erfgoed- of monumentenverordening is daarin maatgevend. Ook het advies van de welstands- of monumentencommissie is belangrijk en kan een doorslaggevende rol spelen in de beoordeling van de aanvraag van de omgevingsvergunning.

De activiteiten zijn meestal onlosmakelijk met elkaar verbonden

De beoordeling van de genoemde activiteiten is één geheel. Op het moment dat de bouwactiviteit in strijd is met bepaalde regelgeving en daarom door het college zal moeten worden afgewezen, dan kan de activiteit het wijzigen van het monument niet worden vergund. Die gevraagde wijziging bestaat immers uit de niet toegestane bouwactiviteit.

Hetzelfde geldt voor de strijdigheid met regelgeving zoals het bestemmingsplan. Als de gevraagde activiteiten in strijd zijn met het bestemmingsplan – en het college geen mogelijkheid of aanleiding heeft de afwijking toe te staan – dan kunnen de activiteiten bouwen en wijziging van het monument vanzelfsprekend niet plaatsvinden.

Deze geschetste samenhang wordt ook wel de onlosmakelijke verbondenheid genoemd. Recent heeft de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State zich hier wederom over uitgelaten, in een vraagstuk over een rijksmonument. Onder verwijzing naar eigen vaste rechtspraak, overweegt de Afdeling dat vanwege deze onlosmakelijke verbondenheid van de activiteiten het niet mogelijk is één van die activiteiten toe te staan als een andere van die activiteiten moet worden geweigerd.

De nieuwe Omgevingswet

Onder de nieuwe Omgevingswet – die volgens de huidige planning per 1 januari 2023 van toepassing zal worden – komt de verplichting om één vergunning voor verschillende onlosmakelijk verbonden activiteiten op hetzelfde moment aan te vragen niet terug. Dit heeft tot gevolg dat bij strijdigheid van de bouwactiviteit met relevante regelgeving, niet zomaar leidt tot afwijzing van de andere gevraagde – onlosmakelijk verbonden – activiteiten. Wat op zichzelf natuurlijk een bijzondere en ongewenste situatie kan opleveren.

Tip!

Bedenk bij het aanvragen van een omgevingsvergunning – die bestaat uit meerdere onlosmakelijk verbonden activiteiten – goed of álle activiteiten kunnen worden vergund. Het is natuurlijk zonde als u veel investeert in het maken van prachtige bouwtekeningen, terwijl (bijvoorbeeld) de wijziging van het monument zal worden geweigerd! In dat geval zal namelijk de omgevingsvergunning voor alle onlosmakelijk verbonden activiteiten worden geweigerd.

 

Uw object krijgt voorbescherming als monument, en nu?

Monumentale objecten sieren het straatbeeld met hun historische waarde en sprekende uiterlijke kenmerken. In de wet- en regelgeving zijn regels verankerd om ervoor te zorgen dat objecten met bijzondere eigenschappen niet zomaar tenietgaan. Zo kan aan objecten een erfgoedrechtelijk beschermde status worden toegekend wanneer deze als monumentaal worden beoordeeld. Voordat deze monumentale status met succes is verkregen, kunnen maanden verstrijken met het afwikkelen van de aanwijzingsprocedure. In de tussentijd kan onduidelijkheid bestaan over wat wel of niet mag als u het object wilt wijzigen. Om dit te voorkomen voorziet de regelgeving regelmatig in de zogeheten voorbescherming voor monumenten.

Gemeenten hebben de bevoegdheid om objecten met karakteristieke kenmerken aan te wijzen als gemeentelijk monument. Om dit te bewerkstelligen wordt door de gemeente het voornemen hiertoe geuit. Dit geeft het startsein voor de zogeheten aanwijzingsprocedure. In deze procedure – die maanden kan duren – wordt onderzocht of het desbetreffende object inderdaad als gemeentelijk monument kan en moet worden aangewezen. Een erfgoedcommissie adviseert daarover; de aanwijzing gebeurt zorgvuldig. In de tussentijd kan het nodig zijn dat het object de beschermde status al heeft, om beschadiging en ongewenste wijzigingen te voorkomen.

Veel gemeenten nemen daarom uitdrukkelijk de zogeheten ‘voorbescherming’ op in hun erfgoedverordening (ook wel monumentenverordening). Dit houdt simpel gezegd in dat het object vanaf de start van de aanwijzingsprocedure als volwaardig monumentaal object wordt beschouwd, met alle bescherming van dien. Als ware de aanwijzing al vaststaat. Op deze manier ontstaat er een absoluut verbod op het beschadigen of vernielen van het gebouw en gelden er eveneens strengere regels voor het aanpassen van het object; zonder vergunning mag het object niet worden beroerd. Vanaf dag één kijkt de gemeente met u mee.

Dit kan leiden tot een dubbel gevoel bij u als eigenaar van een ‘bijna’ monument. Enerzijds wordt de monumentale waarde van het object gewaarborgd met het verkrijgen van de beschermde status, anderzijds kan de voorbescherming een voorgenomen verbouwing of renovatie volledig platleggen. Dit is voor de eigenaar met bouwplannen nogal eens frustrerend. Desalniettemin is de gemeente ook ten tijde van voorbescherming gehouden aan een juiste motivering van de besluitvorming, wat maakt dat het wijzigen van het object ook dan niet onmogelijk hoeft te zijn.

De voorbescherming van een (potentieel) monument kan een vloek én een zegen tegelijkertijd zijn. Eerbiediging van de monumentale waarde prevaleert immers boven de vrijheid om vrijelijk te beschikken over het object. Ondertussen is het mogelijk in bezwaar te komen tegen de aanwijzing indien u van mening bent dat de gemeente uw object onterecht aanwijst als monument.

Zodra de besluitvorming rond is – al dan niet na een bezwaar- of beroepsprocedure – dan geldt de voorbescherming niet langer. Als is gebleken dat de gemeente uw object terecht heeft aangewezen als monument, dan wordt de voorbescherming omgezet naar definitieve monumentale bescherming. Heeft de gemeente uw object onterecht willen aanwijzen als monument, dan vervalt alle bescherming. Voor u als eigenaar van het monument een beslissende procedure en tevens uw enige kans om de aanwijzing tegen te houden!

 

Bouwstop vanwege de verbouwing van een monument zonder vergunning. Voorlopige voorziening?

 

Het verbouwen van uw monument zonder omgevingsvergunning kan leiden tot een bouwstop. Zo’n bouwstop gaat doorgaans gepaard met een dwangsom. Dit kan een eenmalige (hoge) dwangsom zijn in het geval u de werkzaamheden niet staakt of bijvoorbeeld een bedrag per dag dat u de overtreding laat voortduren.

Het verrichten van vergunningplichtige bouwwerkzaamheden zonder dat daartoe een omgevingsvergunning is verleend, is in strijd met de wet. De overheid – in de meeste gevallen de gemeente – is in zo’n geval verplicht handhavend op te treden. Tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden.

In een recente kwestie deed zich zo’n situatie voor bij een kerk in Deventer. Op 10 april 2019 heeft de betreffende gemeente handhavend opgetreden en de eigenaar van de kerk verplicht onmiddellijk alle bouwactiviteiten in en aan de voormalige rooms-katholieke kerk te staken. Bij die last heeft de gemeente een dwangsom opgelegd van € 50.000 ineens, indien de betrokkene niet (tijdig) aan de last voldoet. De betrokkene is tegen dit besluit in bezwaar gegaan. Tegelijkertijd heeft de betrokkene bij wijze van voorlopige voorziening aan de rechter gevraagd de last te schorsen.

 

Voorlopige voorziening

Een bouwstop is in de meeste gevallen erg vervelend en kostbaar. Zeker als externe partijen zijn ingehuurd. Iedere dag dat de werkzaamheden stilliggen is dan schadelijk. Tóch kan een bouwstop niet worden genegeerd.

Een bouwstop is een publiekrechtelijk besluit. De gemeente legt een last onder dwangsom op. Tegen zo’n last kunt u onmiddellijk bezwaar aantekenen. Belangrijk om te beseffen is dat het bezwaar de werking van de last niet schorst! De bouwstop duurt tijdens de behandeling van het bezwaarschrift voort.

Als het bezwaar uiteindelijk leidt tot opheffing van de bouwstop, dan bent u doorgaans alweer enkele maanden verder. Om sneller resultaat te bereiken bestaat de mogelijkheid om een voorlopige voorziening te vragen van de rechter. U vraagt dan de schorsing van de bouwstop.

 

Beoordeling in voorlopige voorziening

Bij de beoordeling van het verzoek neemt de voorzieningenrechter in zijn of haar overweging mee dat de gemeente in beginsel verplicht is handhavend op te treden. Tenzij u aannemelijk weet te maken dat sprake is van bijzondere omstandigheden. Meestal is zo’n omstandigheid dat uitzicht op legalisatie bestaat. Het komt vaak voor dat de vergunningaanvraag (al) loopt. De betrokkene zal bepleiten dat die vergunning verleend zal moeten worden en dat de (inmiddels al verrichtte) werkzaamheden daarmee zullen worden gelegaliseerd. Als de rechter dat aannemelijk vindt, kan hij of zij de handhaving voorlopig een halt toeroepen.

Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter. Dat betekent dat het nog aan de ‘gewone’ rechter is om hierover te oordelen. Dit gebeurt als de gemeente uw bezwaarschrift ongegrond verklaart en u daartegen beroep aantekent. Die zogenoemde bodemrechter is níet aan het oordeel van de voorzieningenrechter gebonden. In de meeste gevallen is het oordeel van de bodemrechter wel vergelijkbaar. En tóch blijft het risico bestaan dat de bodemrechter anders oordeelt. Dat maakt een dergelijke zaak wel enigszins spannend. Als u zo goed mogelijk beslagen ten ijs wilt komen, dan is gedegen advisering en een goede inschatting van uw kansen belangrijk!

 

Hoe doorslaggevend is een welstandsadvies in het monumentenrecht?

De Wet algemene bepalingen omgevingsrecht bepaalt dat het belang van de monumentenzorg zich niet mag verzetten tegen het wijzigen van een rijksmonument. Ook schrijft de gemiddelde erfgoedverordening van provincies en gemeenten voor dat het wijzigen van een provinciaal of gemeentelijk monument niet in strijd mag zijn met het belang van de monumentenzorg. De erfgoed- of monumentencommissie toetst of hiervan sprake is en brengt daarover advies uit.

Zodra de eigenaar van een gebouwd monument een omgevingsvergunning aanvraagt, bijvoorbeeld voor bouwactiviteiten of gewijzigd gebruik van het monument, dan schakelt het college van burgemeester en wethouders deskundigheid in. De meeste erfgoedverordeningen voorzien in een erfgoed- of monumentencommissie. Deze commissie adviseert het college over de toelaatbaarheid van de activiteiten waarvoor een omgevingsvergunning wordt gevraagd en toetst de aanvraag aan het belang van de monumentenzorg. In de praktijk ontstaat nog wel eens discussie over hoe doorslaggevend het advies is.

Om tot een advies te komen toetst de commissie de aanvraag onder meer aan het beleid van het betreffende bestuursorgaan, waaronder bijvoorbeeld de erfgoedvisie of de welstandsnota. De commissie adviseert gemotiveerd of – in geval van een monument –  het belang van de monumentenzorg zich verzet tegen de activiteit(en) van de gevraagde omgevingsvergunning.

Het uitgangspunt is dat het college de verantwoordelijkheid draagt van de beoordeling of het belang van de monumentenzorg zich verzet tegen de gevraagde omgevingsvergunning. De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft dit in een recente uitspraak wederom bevestigd. Een vaste overweging van de Raad van State is dat het bestuursorgaan aan het advies van de commissie doorslaggevende betekenis mag toekennen, hoewel het er niet aan is gebonden. Het bestuursorgaan hoeft in dat geval zijn besluit niet nader toe te lichten. Dit is anders indien het advies van de commissie zodanige gebreken vertoont dat het bestuursorgaan dit advies niet (zonder meer) aan zijn beslissing ten grondslag had mogen leggen. Ook zal het bestuursorgaan moeten motiveren als het een ter tafel gekomen advies van een deskundige derde persoon of instantie niet volgt.

Het voorgaande geldt ook voor de welstandscommissie. Deze commissie vindt zijn bestaansrecht in de Woningwet en ziet op de reguliere (niet zozeer monument-gerelateerde) bouwactiviteiten. De welstandscommissie wordt gedefinieerd als een onafhankelijke commissie die aan het college van burgemeester en wethouders advies uitbrengt ten aanzien van de vraag of het uiterlijk of de plaatsing van een bouwwerk, waarvoor een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het bouwen van dat bouwwerk is ingediend, in strijd is met redelijke eisen van welstand.

Duidelijk is dat het advies van de erfgoed-, monumenten- of welstandscommissie een belangrijke rol speelt in de vergunningverlening, óók in het monumentenrecht. Een besluit dat afwijkt van een dergelijk advies vraagt van het bestuursorgaan een goede motivering.

 

Bron: ECLI:NL:RVS:2019:1104

Volgende pagina »